direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paashoefsedijk 34
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om de huidige woning aan de Paashoefsedijk 34 te splitsen in twee woningen. Het splitsen van de woning in twee wooneenheden is strijdig met het geldend bestemmingsplan 'Gemert- Bakel buitengebied 2010'. Dit plan bevat een wijzigingsbevoegdheid waarin het mogelijk is een woning te splitsen. via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Paashoefsedijk 34. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0002.png"

Globale ligging plangebied: bron, openstreetmaps.org

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een wijzigingsplan wordt geregeld wat de functie van de grond is. Ook geeft het wijzigingsplan aan wat er gebouwd mag worden, waarvoor de gebouwen gebruikt mogen worden en is het een toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting.

Verbeelding

De verbeelding, een kaart, laat tot op perceelsniveau zien welke bestemmingen er gelden. Met aanduidingen kan meer informatie worden gegeven over wat is toegestaan, bijvoorbeeld met bouwvlakken of maatvoeringen. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.

Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012. De planregels van dit wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan 'Gemert- Bakel buitengebied 2010', omdat dit wijzigingsplan uit dat bestemmingsplan voortvloeit.


Opzet van de toelichting

In deze toelichting is het volgende opgenomen:

  • een beschrijving van de bestaande situatie en van het voorgenomen initiatief (hoofdstuk 2);
  • een samenvatting van het relevante Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid (hoofdstuk 3);
  • in hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst op grond van het geldende beleid en de relevante milieuwetgeving. Ook wordt beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • hoofdstuk 5 geeft de verantwoording van de keuze van bestemmingen en wat er met de bestemmingen wordt beoogd;
  • het verslag van de procedure (hoofdstuk 6): de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

De toelichting voldoet hiermee aan de eisen die worden gesteld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Bij de voorbereiding van dit plan is het niet nodig om een milieueffectrapport, als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, op te stellen. In hoofdstuk 4 is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met aanwezige waarden van de gronden, de effecten op het aangrenzende gebied en de wijze waarop milieukwaliteitseisen (volgens hoofdstuk 5 Wet milieubeheer) bij het plan zijn betrokken

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Paashoefsedijk 34. In het plangebied staat één woonboerderij. De voormalige stal van de voormalige rundveehouderij die niet meer in gebruik is, maakt deel uit van de woonboerderij . Het pand waar de woning in is gevestigd, is sinds 2008 een gemeentelijk monument.

Ten noorden loopt de provinciale weg N272. Aan de andere kant van deze weg begint de bebouwde kom van Gemert. Aan de oost- zuid- en westkant van het plangebied ligt een uitgestrekt en open buitengebied met voornamelijk gronden voor agrarisch gebruik met enkele agrarische bedrijven, woningen en woonboerderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0003.png"

Luchtfoto met het plangebied in het rood: bron, PDOK

2.2 Toekomstige situatie

Het initiatief behelst het splitsen van de huidige boerderijwoning in twee woningen. Voor het overige zijn er met dit initiatief geen fysieke ingrepen gemoeid. De ontsluiting blijft gelijk en parkeren geschiedt op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.

Ladder duurzame verstedelijking

De kleinschaligheid van het plan, het splitsen van een pand in twee woningen waar er tot heden één was, maakt dat de Ladder duurzame verstedelijking niet van toepassing is op het initiatief.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie 2010 – partiële herziening 2014

De partiele herziening 2014, vastgesteld op 02-07-2014, is een actualisatie van de visie welke in 2010 werd vastgesteld. De SVRO geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie ondersteunt daarnaast het beleid op andere provinciale beleidsterreinen. Een deel van het provinciale beleid uit de vigerende beleidsstukken is nog steeds actueel en blijft ongewijzigd. De provinciale sturingsfilosofie is gebaseerd op vijf rollen: ontwikkelen, ordenen, beschermen, regionaal samenwerken en stimuleren.

De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied.

Binnen het gemengd agrarisch gebied is multifunctioneel gebruik het uitgangspunt. Het ontwikkelen van functies in evenwicht met elkaar en de omgeving is hierbij van belang. In kernrandzones is een toenemende menging van wonen, voorzieningen en kleinschalige bedrijvigheid mogelijk. Bij nieuwe ontwikkelingen is het van belang dat er rekening wordt gehouden met de omgeving en een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de gebiedskwaliteiten. Dit geldt in het bijzonder voor ontwikkelingen binnen de Landschappen van Allure of cultuurhistorisch waardevol landschap.

Planspecifiek

Volgens de structurenkaart ligt het plangebied in het 'gemengd landelijk gebied'. De ontwikkeling van het initiatief leidt tot het toevoegen van een functie wonen in het buitengebied van De Mortel. Daarmee wordt in gepaste mate bijgedragen aan een toename van functiemenging in een gebied waar agrarische bedrijfsactiviteiten overheersen. Het initiatief past binnen de provinciale structuurvisie.

Verordening Ruimte

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Planspecifiek 

Bij de verordening horen een aantal kaarten. Relevant voor het initiatief is de Themakaart agrarische ontwikkeling en windturbines. Van toepassing hierop zijn de aanduidingen 'beperking veehouderij' en 'gemengd landelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0004.png"

Uitsnede integrale plankaart met structuren en aanduidingen 'Verordening Ruimte 2014' (blauwe punt duidt de planlocatie)

Beperking veehouderij

Voor de gebieden die zijn aangewezen met de aanduiding 'Beperking veehouderij' gelden sinds 2010 beperkingen voor alle veehouderijen. Doel hiervan is om een verdere intensivering van ontwikkelingen van veehouderijen, tegen te gaan. Voorliggend plan past binnen deze doelstelling.

Gemengd landelijk gebied

Voor gebieden die vallen onder het gemengd landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. De ontwikkeling van landbouw staat hierbij voorop, gevolgd door vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.

Voor de functie wonen in een gemengd landelijk gebied maakt artikel 7.7 lid 3 sub b van de Verordening Ruimte het mogelijk om cultuurhistorische waardevolle gebouwen te splitsen in meerdere woonfuncties, mits deze splitsing mede is gericht op het behouw of herstel van deze bebouwing.

Het initiatief speelt in op het behoud van het gemeentelijke monumentale pand. In de huidige situatie wordt slechts een deel van het pand bewoond. Het onderhouden van het gehele pand is nu nog mogelijk maar wordt in de toekomst moeilijker en uiteindelijk ondoenlijk. Bij een splitsing in twee woningen neemt het aantal verantwoordelijke partijen voor het pand toe, waardoor het onderhoud ook in de toekomst gewaarborgd is.

Het initiatief past hierdoor in het beleid van de Verordening Ruimte.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie+ Gemert-Bakel 2011-2021

De structuurvisie van de gemeente Gemert-Bakel, vastgesteld in 2011, met de kernpunten: samenwerking, stedelijke invloed, concentratie en verbetering. De visie geeft richting aan het gemeentelijke beleid.

Het behoud en versterking van cultuurhistorische waarde neemt een belangrijke plek in de structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0005.png"

Verbeelding structuurvisie met rood omcirkelt het plangebied: bron, structuurvisie+ Gemert-Bakel 2011-2021

Planspecifiek:

De planlocatie is in de Structuurvisie+ aangemerkt als primair woon- en leefgebied. Voor dit gebied zijn geen nadere beleidsmaatregelen in de visie benoemt. De Structuurvisie+ staat uitvoering van dit initiatief niet in de weg.

Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het geldende moederplan 'Gemert- Bakel Buitengebied 2010', vastgesteld op 27-05-2010. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het plangebied uit de verbeelding van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0006.png"

Uitsnede van het plangebied uit de verbeelding: bron, ruimtelijkeplannen.nl

Op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn de bestemmingen:

- Enkelbestemming Wonen

- Dubbelbestemming Waarde - Archeologie

Tevens ligt er een gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied wonen' over het plangebied.

Wijzigingsbevoegdheid

In artikel 31.9 uit de regels van het geldende bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid 'Boerderijsplitsing' opgenomen. Burgermeester en Wethouders zijn bevoegd om de bestemmingen 'Agrarisch bedrijf' en 'Wonen', voor zover deze bestemmingen gelegen zijn buiten de landbouwontwikkelingsgebieden, te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding (voormalige) boerderij (Wob). Om gebruik te maken van deze wijzigingsbevoegdheid dient het initiatief te voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • 1. De splitsing moet redelijkerwijs noodzakelijk zijn om het monument of beeldbepalend pand in stand te houden. Dit betreft in ieder geval de boerderijen die gebouwd zijn voor 1950;
  • 2. splitsing komt pas aan de orde als de volgende opties gezien de feitelijke situatie redelijkerwijs niet haalbaar zijn gebleken:
    • a. woning met nevenfunctie (aan huis gebonden beroep, garage e.d;
    • b. realiseren van één grote woning;
  • 3. de inhoud van het te splitsen pand mag niet worden vergroot;
  • 4. ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd;
  • 5. het uitgangspunt is de samenhang tussen monumentale en/of beeldbepalend bebouwing en het slopen van de overtollige bebouwing die geen monumentaal en/of beeldbepalend karakter heeft;
  • 6. per woning is maximaal 100m2 aan bijbouwen toegestaan.

Onderstaand wordt het initiatief getoetst aan bovenstaande voorwaarden:

  • 1. de huidige eigenaren wonen in slechts een deel van de gemeentelijke monumentale boerderijwoning. Het onderhoud aan het gehele pand is tot op heden goed gelukt. Op den duur wordt dat echter onherroepelijk moeilijker en uiteindelijk ondoenlijk. Splitsing is noodzakelijk om het pand ook in de toekomst te onderhouden;
  • 2. voor het pand ontbreekt belangstelling van ondernemers om in het voormalige stalgedeelte deel van het pand wat vrij is van de huidige woonfunctie en in het resterende voormalige stalgedeelte een bedrijf te huisvesten; het is daar ook niet echt geschikt voor. Daarnaast is dit ruimtelijk niet aanvaardbaar op deze locatie. Het voormalige stalgedeelte is veel te groot voor een aan huis gebonden beroep of andere nevenfunctie;
  • 3. de inhoud zal niet worden vergroot;
  • 4. dit is niet het geval bij voorliggend initiatief;
  • 5. dit is niet het geval bij voorliggend initiatief;
  • 6. de regels bij voorliggend plan nemen deze bepaling op.

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend plan voldoet aan de wijzigingsregels.

Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap - Gemert Bakel 

De gemeente Gemert-Bakel acht de kwaliteit van het landelijk gebied van belang voor een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat. De 'Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap' vormt een concrete uitwerking van de verplichting uit de Verordening Ruimte, waarin is opgenomen dat ontwikkelingen in het buitengebied van de provincie Brabant een bijdrage dienen te leveren aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. In het document legt de gemeente vooraf vast hoe in het algemeen bij ontwikkelingen in het buitengebied wordt omgegaan met de kwaliteitsverbetering en deze vervolgens onderdeel te laten zijn van het bestemmingsplan.

Rekening houdend met de impact op de omgeving worden categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen onderscheiden. Afhankelijk van de impact wordt bepaald of artikel 3.2 van de Verordening Ruimte VR) van toepassing is.

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor alleen de groene erfinrichting op de locatie noodzakelijk is;
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij wel zorg wordt gedragen voor behoud en bevordering van de ruimtelijke kwaliteit door middel van kwaliteitsverbetering van het buitengebied door middel van landschappelijke inpassing van de ontwikkelingslocatie, en eventueel aanvullende kwaliteitsverbetering;
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen waarbij een investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt verlangd.

Planspecifiek

De ontwikkeling aan de Paashoefsedijk 34 is een kleinschalig plan dat wordt gerealiseerd middels een wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Voorliggend plan behelst het splitsen van een bestaande woning in een bestaand pand waarbij het hele pand al de woonbestemming heeft en waarbij (slechts) één extra huishouden in die bouwmassa mag komen wonen. Dit is daarmee een kleinschalige ontwikkeling die plaatsvindt in bestaande bebouwing. Het initiatief valt binnen categorie 3.

Bepaald dient te worden of/in hoeverre als gevolg van de wijziging sprake is van waardestijging. Toepassing van de methode volgens bijlage 1 van de handreiking leidt tot de conclusie dat geen sprake is van waardestijging. Dat betekent, dat de investering in het landschap gelijk is aan categorie 2 ontwikkelingen: de basisinspanning van 20% groene erfinrichting en landschappelijke inpassing. De basisinspanning dient gelijk te zijn aan 20% van de omvang van het bestemmingsvlak. Als al sprake is van afdoende bestaande voorzieningen kan daarmee volgens de regels van categorie 2 ook worden volstaan. In dit geval is al ruim 20% van het bestemmingsvlak rondom het pand en het erf ingeplant met gebiedseigen bomen, hagen en struiken. Het hele pand, met inbegrip van het voorhuis, is goed en met gebiedseigen beplanting landschappelijk ingepast.

Het initiatief sluit aan op het beleid uit de 'Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap'.

Hoofdstuk 4 Planologische aspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Met voorliggend initiatief wordt de bodem niet geroerd. Bodemonderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend wijzigingsplan is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Door het initiatief neemt het aantal geluidsgevoelige objecten beperkt toe met één woning.

Direct ten noorden, op 31 meter tot aan de dichtstbijzijnde gevel van de woning, ligt de provinciale weg N272. Het plangebied valt binnen de onderzoekszone van deze weg.

Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is te vinden in bijlage 1. De belangrijkste conclusies uit het rapport zijn:

  • de maximale geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de N272 bedraagt 53 dB op de linker zijgevel;
  • de voorkeurswaarde wordt hierdoor met 5 dB overschreden;
  • beide ruimten grenzend aan de linkerzijgevel betreffen een 'kleedkast' en een centrale gang. Beide ruimten worden beschouwd als niet geluidsgevoelige ruimten;
  • het aspect geluid vormt daardoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.3 Luchtkwaliteit

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15859517 (aan de Zuid-om ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 (stikstofdioxide)   PM10 (Fijn stof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2015 (µg/m3)   20,6 µg/m3   20,4 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van dusdanig geringe omvang dat het initiatief 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Tot voor kort heeft er aan de overkant van de Paashoefsedijk een varkenshouderij gelegen. Inmiddels zijn alle bedrijfsactiviteiten beëindigd en bijbehorende stallen gesloopt. Tevens is de milieuvergunning voor dit plangebied ingetrokken. Alle andere voormalige agrarische bedrijven zijn in de loop der jaren uit de omgeving van het plangebied verdwenen. Van belemmering door het initiatief op omliggende agrarische bedrijven is geen sprake.

Op basis van de 'kaart geurbelasting' van de gemeente Gemert-Bakel, waar navolgende afbeelding een uitsnede van toont, blijkt dat binnen het plangebied de geurbelasting tussen de 7 OuE/M³ en 13 OuE/M³ ligt. Dit is ruim lager dan de gestelde norm van 20 OuE/M³. De achtergrondbelasting staat het initiatief niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0007.png"

Uitsnede kaart geurbelasting, bron: Achtergrondbelasting geur, gemeente Gemert-Bakel

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden.

Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. 

De gemeente Gemert-Bakel heeft een eigen 'Beleidsplan Archeologische Monumentenzorg, gemeente Gemert-Bakel' uit 2016. Uitgangspunt van het beleid is en blijft het behoud in situ van de aanwezige archeologische resten. Het beleidsplan wordt ondersteund door een gemeentelijke archeologiebeleidskaart.

Planspecifiek

Cultuurhistorie - Monumentale status

Sinds 2008 heeft het pand Paashoefsedijk 34, de status 'gemeentelijk monument'. Daaraan voorafgaand, in 2007, heeft Heemkundekring De Kommanderij de hand weten te leggen op een akte waarin Landcommandeur van de balije Oudenbiesen van de Duitse Orde De Paeshove in erfpacht heeft gegeven aan ene Johan van Hazelbosch, zoon van wijlen Maes van Hazelbosch. Uit die akte heeft de Heemkundekring weten op te maken, dat De Paeshove oorspronkelijk deel uitmaakte van hoeve Hazelbosch en eigendom was van de Duitse Orde, waartoe ook het Gemertse kasteel behoorde. Na deze ontdekking is het pand op voorstel van de Heemkundekring en de gemeentelijke monumentencommissie door het gemeentebestuur op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. De Heemkundekring heeft een bordje aan de gevel bevestigd met het opschrift 'DE PAESHOVE erfpacht Duitse orde 1404'. Daarmee staat vast dat het object en de locatie over een belangrijke cultuurhistorische waarde beschikt. De boerderij is een zogenaamde krukhuis-boerderij, vermoedelijk gebouwd aan het einde van de 19e eeuw. Niet uitgesloten kan worden dat het pand zelfs nog ouder is. Tijdens een inpandige aanpassing van het krukhuis zijn bouwkundige sporen aangetroffen die daarop lijken te wijzen. De voormalige boerderij kijkt uit op het oorspronkelijke landbouwgebied. Het pand heeft een beeldbepalende kwaliteit voor de omgeving. Het pand is goed onderhouden.

In paragraaf 3.2 van deze toelichting is beschreven dat in de huidige situatie het onderhoud van het monumentale pand niet gewaarborgd kan blijven. Het initiatief draagt, door de toename van het aantal verantwoordelijke personen, bij aan het waarborgen van de kwaliteit en het behoud van het pand.

Overigens leidt voorliggend initiatief niet tot fysieke ingrepen ín het pand. Het behouden van de monumentale waarde van dit pand is voorts geborgd via de Erfgoedwet.

Cultuurhistorie - Oude Akkers

Onderdeel van het gemeentelijke cultuurhistorische beleid is aandacht voor het omliggende landschap. Een kenmerkend aspect voor deze regio zijn de oude akkers. Voorliggend initiatief is gelegen in een gebied dat als zodanig is aangeduid in het op 31 mei 2015 vastgestelde beleid 'Oude akkers'. Het doel van het beleid is in de regel niet het onmogelijk maken van ontwikkelingen in een gebied, maar het zoveel als mogelijk voorkomen van activiteiten die een schadelijke invloed hebben op (mogelijk) aanwezige waarden (p. 30 van de notitie).

Voorliggend initiatief heeft, door het ontbreken van fysieke ingrepen, geen effect op de oude akker.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0008.png"

Uitsnede kaart Oude Akkers

Archeologie 

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologiebeleidskaart. Hierop is te zien dat het plangebied een archeologische waarde van 4 kent. Dit betekent dat er een hoge verwachting is van archeologische vondsten. Met het initiatief zijn geen fysieke ingrepen gemoeid. Daarmee is verder archeologisch onderzoek niet van toepassing.

Uit archiefonderzoek is gebleken dat ter plaatse van de boerderij en het perceel er zeer waarschijnlijk een laatmiddeleeuwse hoeve heeft gestaan, hoeve Paashoef genaamd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0009.png"

Uitsnede van de gemeentelijke archeologische waardenkaart met het plangebied blauw omcirkelt

Het initiatief is haalbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

Waterbeheerplan 2016-2021 Aa en Maas

In het Waterbeheerplan 2016-2021 zijn de doelen opgenomen voor de periode 2016-2021. Hieronder vallen doelen die een directe bijdrage aan een duurzame leefomgeving leveren door de aanwezigheid van een goed functionerend watersysteem. Via optimaal beheer en onderhoud wil het waterschap de huidige dienstverlening in stand houden en er wordt gestreefd naar een veilig en bewoonbaar beheergebied en naar voldoende water en een robuust watersysteem. Ook streeft men naar schoon water en gezond en natuurlijk water. Daarnaast worden er ook enkele bredere maatschappelijke thema's beschreven waaraan het waterschap bij wil dragen. Het gaat om de volgende thema's: water in bebouwd gebied, kennisontwikkeling en innovatie, energiegebruik en grondstofvoorziening, internationale samenwerking en water en ruimte. Het waterschap Aa en Maas zoekt op regionaal, provinciaal, landelijk en Europees niveau actief naar samenwerking om de opgaven te realiseren.

Keur Waterschap Aa en Maas (2015)

De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders).

De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Denk aan activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot, of het plaatsen van een duiker of brug. Medewerkers van het waterschap controleren de naleving van de Keur en overtredingen worden bestraft.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

De hoeveelheid verharding neemt bij voorliggend initiatief niet toe en daarmee is er geen effect op de waterhuishouding.

Door de komst van een extra woning neemt de hoeveelheid afvalwater toe. Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient de nieuwe woning een eigen aansluiting op het riool te krijgen.

Tot slot ligt het plangebied dicht tegen een A-watergang met bijbehorende beschermingszone. Navolgende afbeelding toont de watergang (blauwe lijn) met de beschermingszone (gele vlakken). De watergang heeft geen verdere invloed op de ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0010.png"

De loop van de A-watergang met het plangebied rood omkadert, bron: Waterschap Aa en Maas

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.7 Natuurwaarden

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermt. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn aangevinkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0011.png"

Screenshot gebiedsbescherming: bron, synbiosys.alterra.nl

Uit de screenshot kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet is gelegen in een gebied dat relevant is met betrekking tot het aspect gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

Met het initiatief zijn geen fysieke ingrepen gemoeid. Het initiatief vormt geen bedreiging voor de eventuele aanwezige beschermde soorten in het plangebied.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.8 Verkeer & Parkeren

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Planspecifiek

Door de splitsing van de huidige boerderij in twee woningen zal er een beperkte toename van verkeer zijn.

Het plangebied wordt ontsloten door de Paashoefsedijk 34, welke aansluit op de weg 'De Stap' en de Leemskuilenweg. Beide wegen kunnen de toename van het verkeer goed aan.

Voor het aantal parkeerplaatsen is voor de gemeente Gemert - Bakel het uitgangspunt dat parkeren plaatsvindt op het eigen terrein.

Op basis van de CROW publicatie 317, de publicatie die de gemeente Gemert - Bakel hanteert, dient het plangebied minimaal 2 en maximaal 3 extra parkeerplaatsen te herbergen (uitgaande van een twee-onder-een-kap in het buitengebied). Binnen het plangebied is hiervoor voldoende ruimte aanwezig.

Het initiatief is haalbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPPaashoefsedijk34-VA01_0012.png"

uitsnede van de externe risico's in de omgeving van het plangebied (blauwe cirkel) bron: risicokaart.nl

Door het initiatief wordt er een extra kwetsbaar object aan het plangebied toegevoegd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect 'externe veiligheid'.

4.10 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In de omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die met betrekking tot de milieuzonering van belang zijn.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.11 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

Voor het voorliggende wijzigingsplan gelden grotendeels de regels van het bestemmingsplan 'Gemert- Bakel Buitengebied 2010', waarnaar dan ook wordt verwezen in de regels van het voorliggende wijzigingsplan. Ten opzichte van de regels van het bestemmingsplan 'Gemert- Bakel Buitengebied 2010' zijn er een aantal wijzigingen, die in de regels van het voorliggende wijzigingsplan specifiek worden beschreven.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming Wonen, inclusief de maatvoering: Maximaal aantal wooneenheden 2.
  • Dubbelbestemming Waarde - Archeologie.

Dit plan kent wel noemenswaardige bijzonderheden.

Voor het plangebied is de gebiedsaanduiding reconstructiewetzone - extensiveringsgebied wonen van toepassing.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Voor dit wijzigingsplan wordt vooroverleg gevoerd met de Provincie Noord-Brabant en het waterschap Aa en Maas.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpwijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit wijzigingsplan is in het kader van het wettelijk overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de provincie. Zij kan zich vinden in het plan.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Vanwege de beperkte omvang van het plan wordt afgezien van inspraak.

6.4 Verslag zienswijzen

In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.