direct naar inhoud van Artikel 11 Wonen
Plan: Milheeze-Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1652.BPmilheezenoord-VG01

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd', aaneengebouwde woningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een', twee-aan-een gebouwde woningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', vrijstaande woningen;
  • e. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

met daarbij behorende:

  • f. tuinen en erven;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

11.2 Bouwregels

11.2.1 Algemeen:

De in deze bestemming aan de gronden toegekende doeleinden zullen met het plan worden nagestreefd op de wijze zoals hierna is beschreven:

  • a. op de gronden mogen, exclusief de bestaande woningen, gezamenlijk maximaal 62 woonhuizen worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. op de gronden zijn uitsluitend aaneengebouwde, twee-aan-een en vrijstaande woningen toegestaan;
  • d. het maximaal te bebouwen oppervlak bij vrijstaande woningen is 40 %, bij twee-aan-een gebouwde woningen 50 % en bij aaneengebouwde woningen 60%;
  • e. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw en bijgebouwen is toegestaan, mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent dat het medegebruik van de woning en daarbij behorende bijgebouwen voor aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten beperkt is tot ten hoogste 35% van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende bijbouwen tot maximaal 80 m²;

11.2.2 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen de bouwaanduiding te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  • d. de afstand van een blok van twee-aan-een gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan één zijde minimaal 3 meter te bedragen.

11.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. het gezamenlijk oppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 100 m² bedragen;
  • b. voor bijgebouwen geldt dat:
  • 1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 80 m² bedragen;
  • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 meter bedragen;
  • c. vrijstaande bijgebouwen (buiten het bouwvlak voor hoofdgebouwen) dienen achter de achtergevel c.q. denkbeeldige lijn evenwijdig aan de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c., geldt dat in de naar weg toegekeerde zijde (voorgevel) van het hoofdgebouw een bijgebouw mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
  • 1. de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;
  • 2. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de bestaande voorgevel van het hoofdgebouw;
  • 3. de diepte maximaal 1,2 meter bedragen mag, gemeten vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw waarbij het bepaalde onder 1. in acht moet worden genomen;
  • 4. de bouw- en goothoogte respectievelijk maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • e. vrijstaande bijgebouwen mogen in de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e. geldt dat bij vrijstaande woningen binnen een strook van 15 meter diep, te rekenen vanaf de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw, vrijstaande bijgebouwen slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd en de afstand tot de overige zijdelingse perceelgrens(zen) ten minste 3 meter dient te bedragen.
  • g. aan de achter- en zijgevel van het hoofdgebouw mogen aan het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
  • 1. de bouwhoogte maximaal 3/4e van de maximaal door het plan toegestane bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • 2. indien een kap wordt toegepast, dient de dakhelling van het bijgebouw, bij gelijke nokrichting van het hoofdgebouw, gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
  • 3. de goothoogte mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen;
  • 4. in afwijking van het bepaalde in sub 3. mag de goothoogte van het bijgebouw met 25 cm worden verhoogd als dit noodzakelijk is voor architectonische dan wel constructieve inpassing.

11.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erf-/terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij woningen (zoals carports en overkappingen), mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen mag vóór de naar de wegzijde toegekeerde, op de verbeelding aangegeven, bouwgrens maximaal 1 meter bedragen, uitgezonderd bij hoekpercelen, waar de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen vóór de zijgevel maximaal 1,5 meter mag bedragen, mits deze terreinafscheiding wordt gebouwd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • c. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen mag achter de naar de weg toegekeerde bouwgrens maximaal 2 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen en die voor antennemasten maximaal 12 meter;
  • e. de goothoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij woningen (zoals carports en overkappingen) mag maximaal 3 meter bedragen en de bouwhoogte mag maximaal 5,5 meter bedragen;
  • f. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij woningen (zoals carports en overkappingen) mag maximaal 50 m² bedragen;
  • g. een overkapping geplaatst voor de voorgevel mag geen wanden bevatten.

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  • d. de woonsituatie (wooncomfort, kwaliteit woongenot van de directe omgeving);
  • e. de brandveiligheid;
  • f. de parkeerruimte op eigen terrein;
  • g. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • h. de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);
  • i. milieusituatie.

11.4 Specifieke gebruiksregels

11.4.1 Tot een strijdig gebruik van bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  • a. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, seksinrichting, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf, anders dan bedoeld in lid 11.2.1., onder e.;
  • b. voor zover een detailhandelsbedrijf is toegestaan overeenkomstig het bepaalde in lid 11.2.1, onder e., de uitoefening van een detailhandelsbedrijf op de verdieping(en);
  • c. voor de uitoefening van een groothandelsbedrijf;
  • d. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende bijbouwen;
  • e. voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft: voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • f. voor de verkoop van motorbrandstoffen.

11.4.2 Tot een strijdig gebruik van gronden, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  • a. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf, anders dan bedoeld in lid 11.2.1, onder e. en een groothandelsbedrijf;
  • b. als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. voor de verkoop van motorbrandstoffen.

11.5 Ontheffing van de gebruiksregels

11.5.1 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 11.4.1 onder d., voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende gebouwen, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de buurt; dit betekent onder meer dat:
  • 1. in principe geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van die bedrijvigheid welke vergunningplichtig is op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, dan wel een andere AmvB o.g.v. de Wet milieubeheer, tenzij bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van het bedrijf blijkt, dat het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;
  • 2. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, alsmede de verkeersaantrekking;
  • 3. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
  • 4. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;
  • c. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of bijbouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • d. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten dat die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • e. het onttrekken van (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • g. ten hoogste 35% van het oppervlak van de woning en de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in gebruik mag zijn, tot een maximum van 80 m².