direct naar inhoud van Regels
Plan: De Leijgraaf De Mortel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1652.BPLeijgraafMortel-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Leijgraaf De Mortel met identificatienummer NL.IMRO.1652.BPLeijgraafMortel-ON01 van de gemeente Gemert-Bakel.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding:

de verbeelding, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen zijn aangegeven.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan een gebouwde woningen:

een blok van meer dan twee aaneen gebouwde woningen inclusief de van dit blok deel uitmakende eind- of hoekwoningen.

1.7 aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten:

het zonder personeel bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel en prostitutie zijnde, met uitzondering van detailhandel via een webwinkel met ondergeschikte opslag niet groter dan 20 m², waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is

1.8 aan-huis-gebonden beroepsmatige activiteiten:

een beroep of het zonder personeel beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kapsalon, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Ter plaatse wordt geen detailhandel, showroom en prostitutie toegestaan of daarmee gelijk te stellen activiteiten.

1.9 aardkundige waarden:

de waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege het aanwezig zijn van geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en/of processen, waaronder mede wordt verstaan de peelrandbreuk.

1.10 achtergevel:

een van de weg of openbaar toegankelijk gebied afgekeerde gevel van een (hoofd)gebouw niet zijnde een hoeksituatie voor zover gelegen in het achtererfgebied.

1.11 achtergevel op hoeksituaties:

een van de weg of openbaar toegankelijk gebied afgekeerde gevel van een (hoofd)gebouw welke grenst aan het grootste onbebouwde deel van de (achter-)tuin voor zover gelegen in het achtererfgebied.

1.12 achtergevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn over het perceel ter hoogte van de achtergevel van het hoofdgebouw voor zover gelegen in de 2,5 m-zone in het achtererfgebied.

1.13 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en aan de niet aan het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan één meter van de voorgevel van het hoofdgebouw.

1.14 afhankelijke woonruimte:

een bijbehorend bouwwerk dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin tijdelijk een gedeelte van een huishouding gevestigd is uit oogpunt van mantelzorg.

1.15 afrastering:

afscheiding in de vorm van een open hekwerk bestaande uit houten palen met bedrading c.q. draadwerk, dan wel in gaasvorm.

1.16 ambachtelijk bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen alsook - in verband hiermee en als nevenactiviteit van ondergeschikt belang - het verkopen en/of leveren van deze goederen.

1.17 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/ of het houden van dieren.

1.18 agrarische waarden:

de waarden die aan een gebied zijn toegekend vanwege de goede mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige, agrarische bodemexploitatie.

1.19 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.20 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.21 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.22 bebouwingspercentage:

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een (bouw)perceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.23 beeldkwaliteit:

waardering en herkenning van alle visuele waarnemingen vanaf een bepaalde locatie.

1.24 beeldkwaliteitplan:

geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten opgenomen in een als zodanig door de raad vastgesteld beeldkwaliteitplan als onderdeel onlosmakelijk verbonden met dit bestemmingsplan.

1.25 begane grondlaag:

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.26 bestaand:

bij bouwwerken:

  • vergund, al dan niet feitelijk aanwezige bouwmassa (bestaand) of ter uitvoering ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan als ontwerp of;
  • na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning met betrekking tot een activiteit bouwen als bedoeld in de artikelen 1.1, 2.1 eerste lid en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend c.q. dat voor dat tijdstip is gemeld op grond van het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;


bij gebruik:

  • vergund, al dan niet bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod.
1.27 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.28 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.29 bijbehorend bouwwerk (vanaf 2 wanden):

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.30 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.31 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.32 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd zulks met inbegrip van de begane grond (eerste bouwlaag) en met uitzondering van onderbouw en zolder.

1.33 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.34 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel.

1.35 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.36 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.37 cultuurhistorische waarden:

de aan een (bouw)werk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.38 defensiezone:

radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel alsmede zonering gelegen rondom Vliegbasis De Peel: Inner Horizontal en Conical Surface, invliegfunnel, munitiezones, KE-zones en geluidzone grondgebonden geluid.

1.39 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.40 dakvlak:

schuin of horizontaal vlak van het dak.

1.41 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.42 dienstverlening:

het bedrijfsmatig en/of beroepsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.43 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersonen die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte kan worden uitgeoefend.

1.44 extensief recreatief medegebruik:

die vormen van dagrecreatie welke in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving en die naar hun aard harmoniëren met natuur en landschap zoals wandelen, fietsen, skeeleren, kanoën en paardrijden.

1.45 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.46 geschakelde woningen:

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar verbonden zijn en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

1.47 gestapelde woningen:

boven dan wel beneden elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid al dan niet direct vanaf de weg of openbaar toegankelijk gebied gewaarborgd is.

1.48 gevellijn:

de denkbeeldige lijn over het perceel strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelgrenzen die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen tenzij anders op de verbeelding aangegeven.

1.49 grondgebonden woning:

een woning die direct met de grond is verbonden en die niet als een gestapelde woning is aan te merken.

1.50 groothandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen, tot aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.51 hekwerk:

een bouwwerk met als functie erf- of perceelsafscheiding, niet zijnde bouwwerken geen gebouwen zijnde voor de functie paardenrijbak.

1.52 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.53 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, uitgezonderd seksinrichting.

1.54 huishouden:

een aantal door eerstegraads familie- of vergelijkbare band aan elkaar gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde gemeenschappelijke voorzieningen en de gezamenlijke toegang in één wooneenheid (zoals een gezin, een gezin met inwonende familieleden) die continue een eenheid vormt.

1.55 industrieel bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend verwerken van grondstoffen en/ of vervaardigen van producten (nijverheids- en productietechnische bedrijven).

1.56 kap:

het gedeelte van een dak tussen goot- en bouwhoogte m.u.v. gevelbekleding.

1.57 landschappelijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied, welke worden bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.58 mantelzorg:

het bieden van zorg op het fysieke, psychische en/ of sociale vlak op vrijwillige basis en buiten een georganiseerd verband aan een ieder die hulpbehoevend is.

1.59 natuurwaarden:

de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

1.60 ondergeschikte functie:

functie waarvoor maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de hoofdfunctie als zodanig mag worden gebruikt.

1.61 onverharde weg:

een onverharde weg met beperkt gebruik als ontsluitingsweg van de daaraan gelegen gronden zonder verkeersbetekenis en met landschappelijke, ecologische en/of cultuurhistorische betekenis.

1.62 onzelfstandige woonruimte:

een verblijfsruimte en/of kamer die door de aard van de inrichting en gebruik het privédomein is van een bewoner en is aangewezen op het gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen.

1.63 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder b van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede parken, plantsoenen, pleinen en ander openbaar gebied, niet zijnde water, dat voor publiek algemeen toegankelijk is.

1.64 overkapping (1 wand):

een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit een gesloten bovenbeëindiging en één, al dan niet tot het bouwwerk behorende scheidingsconstructie, bestemd om te dienen als:
- schuilgelegenheid;
- stalling van voertuigen en onderkomens;
- opslag van materialen en goederen.

1.65 parkeerplaats:

plaats voor het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. De minimale lengte van één parkeerplaats bedraagt 6 m¹.

1.66 peil:
  • a. bij gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.67 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen, zoals het exploiteren van een seksclub, privé-huis raamprostitutie, escortservice, thuisprostitutie, en bemiddelingsbureau dat bemiddelt tussen prostituee en klant.

1.68 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.69 teeltondersteunende voorzieningen:

voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water);
  • voldoen aan de kwalitatieve eisen die de afnemers aan de producten stellen (visueel aantrekkelijke producten eisen bijvoorbeeld hoge en/of overdekte teelt);

er wordt onderscheid gemaakt in:

  • Permanente teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen, die in principe jaarrond aanwezig zijn, zoals containervelden, ondersteunende kassen, aardbei-teelttafels en boomteelthekken;
  • Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen, die zo lang de teelt het vereist, aanwezig zijn met een maximum van acht maanden per jaar, zoals afdekfolies, insectengaas, schaduwhallen, hagelnetten, anti-worteldoek, plastic-tunnels en vraatnetten.
1.70 twee aaneen gebouwde woningen:

blokken van maximaal twee aaneen gebouwde woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar gekoppeld zijn.

1.71 voorgevel:

de naar de weg of openbaar toegankelijk gebied toegekeerde representatieve gevel van een hoofdgebouw.

1.72 voorgevelrooilijn:

de denkbeeldige lijn over het perceel strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.73 waterhuishouding:

de wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, zich verplaatst, verbruikt of afgevoerd wordt.

1.74 water:

waterlichaam ten behoeve van de afvoer van water.

1.75 webwinkel:

het al dan niet hobbymatig dan wel bedrijfsmatig verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en er geen sprake is van voor publiek toegankelijke winkelruimte of showroom.

1.76 weg:

alle openbare wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.77 winkel:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van detailhandel, inclusief het gebruik voor ambachtelijke bedrijvigheid voor zover dat gebruik in verband staat en essentieel onderdeel is van de ter plaatse uitgeoefende detailhandel, zoals bijvoorbeeld onderhoud, reparatie en installatie.

1.78 woningblok:

een gebouw, dat uit tenminste twee woningen bestaat.

1.79 woning:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één huishouden. Onder woning wordt tevens verstaan een zelfstandige wooneenheid zoals een appartement.

1.80 wooneenheid:

eenheid in de vorm van een woning.

1.81 zijgevel:

een gevel van een (hoofd)gebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel.

1.82 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is/zijn afgedekt met hellende daken en die in functioneel opzicht geen deel uitmaakt/uitmaken van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat:

  • a. goten van het totaal aan dakkapellen met een gezamenlijke kleinere breedte dan 50% van de breedte van het dakvlak, waarin zij zijn geplaatst, topgevels, schoorstenen, antennes en andere ondergeschikte bouwdelen, niet meegerekend worden;
  • b. de goothoogte van gebouwen met een rieten kap wordt gemeten vanaf het peil tot de onderkant van de rieten kap;
  • c. voor platte daken geldt: vanaf het peil tot de snijlijn van de gevel met de bovenzijde van het dakvlak.
2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevelvlakken van gebouwen en/of hart van de scheidsmuren.


Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
  • b. behoud en/of herstel van de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. tegengaan van verdroging door handhaving en zo mogelijk verhoging van het gemiddelde grondwaterpeil;
  • e. landschapsopbouw in de vorm van landschapsinrichting;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. groenvoorzieningen;
  • g. wandelpaden;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de in lid 3.1 genoemde doeleinden worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. erf- en terreinafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van een afrastering;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,5 meter, met dien verstande dat overkappingen niet zijn toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels

3.3.1 Schuilgelegenheden voor vee en paarden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder c voor de bouw van kleine schuilgelegenheden voor vee en paarden met opslagmogelijkheid voor hooi, stro en voeders, in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de locatie is gelegen binnen een zone van 500 meter rondom een bebouwde kom;
  • b. de perceelsoppervlakte bedraagt minimaal 0,5 ha;
  • c. de oppervlakte van de schuilgelegenheid bedraagt maximaal 20 m²;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • f. per perceel mag slechts één schuilgelegenheid worden gebouwd;
  • g. er is een inrichtings- en beplantingsplan overlegd dat uitwijst dat er sprake is van een ruimtelijk aanvaardbare situatie.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  • a. voor het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  • b. voor het aanleggen en/of graven van poelen;
  • c. voor het aanbrengen van permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  • d. voor wonen;
  • e. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca-, ambachtelijk, dienstverlenend en/of industrieel bedrijf;
  • f. voor de uitoefening van een seksinrichting of escortbedrijf;
  • g. als standplaats voor kampeermiddelen;
  • h. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • i. voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of gedeeltelijk of gebruikte onderdelen samengestelde machines en voer- of vaartuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn;
  • j. als opslagplaats van bouw- en/of aannemersmaterialen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.5.1 Natuurlijke poel

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 onder b voor het realiseren van een natuurlijke poel, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. er sprake is van minstens 1 flauw talud van 1:6, bij voorkeur aan de noordzijde i.v.m. optimale bezonning;
  • b. de poel een maximale diepte heeft van 2 meter -mv;
  • c. de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) niet dieper is dan 1,5 meter -mv;
  • d. de maximale oppervlakte van het uit te graven grondvlak niet groter dan 250 m² is;
  • e. er maximaal 500 m³ grondverplaatsing nodig is;
  • f. er direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden zoals omschreven in lid 3.1.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Verbod

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Agrarisch' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. afgraven, vergraven en egaliseren;
  • b. ophogen van de bodem;
  • c. het aanleggen of verwijderen van kaden en/of het aanbrengen van veranderingen in bestaande kaden;
  • d. diepploegen en diepwoelen;
  • e. graven, verbreden, verbeteren of dempen van sloten, greppels of kleine geïsoleerde wateren;
  • f. aanleggen van drainage;
  • g. aanbrengen van oppervlakteverharding groter dan 100 m²;
  • h. aanbrengen van ondergrondse energie-, transport en/of communicatieleidingen;
  • i. aanbrengen van bovengrondse energie-, transport en/of communicatieleidingen;
  • j. aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen;
  • k. vellen of rooien van houtgewas in publiek eigendom met een stamomvang groter dan 30 cm¹ op 1,3 m¹ hoogte boven het maaiveld.

3.6.2 Uitzonderingen

Het verbod bedoeld in lid 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

3.6.3 Voorwaarden

De in lid 3.6.1 genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. zij verband houden met de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde doeleinden;
  • b. door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden zoals omschreven in lid 3.1

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. wandelpaden en langzaamverkeerroutes;
  • d. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', tevens voor een waterberging;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. kunstobjecten;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. speelvoorzieningen.

een en ander met dien verstande dat bij de inrichting van de gronden met de bestemming 'Groen' het inrichtingsplan in Bijlage 1 in acht dient te worden genomen.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten dienste van de in lid 4.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • b. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  • c. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  • a. voor wonen;
  • b. voor de uitoefening van enige vorm handel en/of bedrijf, waaronder begrepen een seksinrichting en escortbedrijf;
  • c. als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of gedeeltelijk of gebruikte onderdelen samengestelde machines en voer- of vaartuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. als opslagplaats van bouw- en/of aannemersmaterialen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Verbod

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Groen' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanbrengen van oppervlakteverharding groter dan 100 m²;
  • b. vellen of rooien van houtgewas in publiek eigendom met een stamomvang groter dan 30 cm¹ op 1,3 m¹ hoogte boven het maaiveld.

4.4.2 Uitzonderingen

Het verbod bedoeld in lid 4.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

4.4.3 Voorwaarden

De in lid 4.4.1 genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. zij verband houden met de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde doeleinden;
  • b. door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten zoals omschreven in lid 4.1 en in het beeldkwaliteitplan 'Gereedschapskist gemeente Gemert-Bakel' in Bijlage 2.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersvoorzieningen in de vorm van wegen voor verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden, zoals woonstraten, woonerven, paden en langzaamverkeerroutes;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. kunstobjecten;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen ten dienste van de in lid 5.1 genoemde doeleinden worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.2 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van antennes mag niet meer bedragen dan 12 meter;
  • b. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van bewegwijzering mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • c. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  • e. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter;
  • f. de bouwhoogte van voorzieningen ten behoeve van verkeersregeling mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 4 meter.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik gelden de volgende regels:

5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  • a. voor wonen;
  • b. voor de verkoop voor motorbrandstoffen
  • c. voor de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf, waaronder begrepen een seksinrichting en escortbedrijf;
  • d. als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • f. voor het al dan niet voor de verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of gedeeltelijk of gebruikte onderdelen samengestelde machines en voer- of vaartuigen c.q. onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • g. als opslagplaats van bouw- en/of aannemersmaterialen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Verbod

Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. vellen of rooien van houtgewas in publiek eigendom met een stamomvang groter dan 30 cm¹ op 1,3 m¹ hoogte boven het maaiveld.

5.4.2 Uitzonderingen

Het verbod bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan of die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

5.4.3 Voorwaarden

De in lid 5.4.1 genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a. zij verband houden met de in de bestemmingsomschrijving van dit artikel genoemde doeleinden;
  • b. door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten zoals omschreven in lid 5.1 en in het beeldkwaliteitplan 'Gereedschapskist gemeente Gemert-Bakel' in Bijlage 2.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. bijbehorende bouwwerken;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. water, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

6.2.1 Algemeen
  • a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in lid 6.1 genoemde doeleinden worden gebouwd;
  • b. bij het bouwen dient het beeldkwaliteitplan 'Gereedschapskist gemeente Gemert-Bakel' in Bijlage 2 in acht te worden genomen;
  • c. er mogen zowel vrijstaande, twee-aaneen gebouwde als aaneen gebouwde woningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd uitgesloten', aaneengebouwde woningen niet zijn toegestaan;
    • 2. er niet meer dan drie woningen aaneen mogen worden gebouwd.
  • d. gestapelde woningen zijn niet toegestaan;
  • e. in totaal zijn binnen alle bestemmingsvlakken met de bestemming 'Wonen' gezamenlijk maximaal 50 woningen toegestaan;
  • f. het bebouwingspercentage voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:
    • 1. 50% voor vrijstaande woningen tot een maximum van 270 m²;
    • 2. 60% voor twee-aaneen gebouwde woningen;
    • 3. 60% voor aaneen gebouwde woningen.

6.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag bij:
    • 1. vrijstaande woningen aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 meter;
    • 2. twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 meter;
    • 3. hoekwoningen van aaneen gebouwde woningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 meter.
  • b. bij vrijstaande woningen dient de voorgevel van het hoofdgebouw tenminste 1,5 meter voor of achter de voorgevelrooilijn van de woning(en) op de direct naastgelegen percelen te worden gesitueerd, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt indien op de direct naastgelegen percelen nog geen woning(en) vergund is/zijn of geen woning(en) zal/zullen worden gebouwd;
  • c. bij twee-aaneen gebouwde woningen dient de voorgevel van het woningblok van de twee-aaneen gebouwde woningen tenminste 1,5 meter voor of achter de voorgevelrooilijn van de woning(en) op de direct naast het woningblok gelegen percelen te worden gesitueerd, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt indien op de direct naastgelegen percelen nog geen woning(en) vergund is/zijn of geen woning(en) zal/zullen worden gebouwd;
  • d. de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden georiënteerd naar de weg;
  • e. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4 meter;
  • f. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • g. hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30 graden en niet meer dan 60 graden.

6.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • a. bijbehorende bouwwerken mogen aangebouwd en vrijstaand worden gebouwd;
  • b. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b. mogen erkers en luifels tot 1,20 meter voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw worden gebouwd, mits:
    • 1. de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;
    • 2. de breedte van een erker niet meer dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    • 3. de breedte van een luifel niet meer dan 40% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
  • d. voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte per woning niet meer mag bedragen dan 80 m²;
    • 2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,3 meter;
    • 3. indien vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden uitgevoerd met een kap de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4/5 van de bouwhoogte van het hoofdgebouw tot een maximum van 7 meter.
  • e. aan de achter- en zijgevel van het hoofdgebouw mogen aan het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,3 meter;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4/5 van de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1 meter, uitgezonderd bij hoekpercelen waar de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen voor de zijgevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 2 meter, mits deze erf-/terreinafscheiding op minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw wordt gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • c. onverminderd het bepaalde onder a en b, dienen erf-/terreinafscheidingen die gericht zijn naar openbaar toegankelijk gebied groen/natuurlijk te zijn;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 8 meter;
  • e. de bouwhoogte van antennemasten mag niet meer bedragen dan 12 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte niet hoger mag zijn dan de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • g. een overkapping geplaatst voor de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw mag geen wanden bevatten.
6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van voorgevels van hoofdgebouwen, zoals verdraaiingen, indien dit gewenst is vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit of stedenbouwkundige kwaliteit.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.4.1 Vergroten maximum oppervlak bijbehorende bouwwerken

Het bevoegd gezag kan ten behoeve van afhankelijk wonen, mindervaliden en mantelzorg bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.3 onder d., sub 1 voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken met ten hoogste 80 m², mits:

  • a. het in lid 6.2.1 onder f. voorgeschreven bebouwingspercentage ten aanzien van het bouwperceel met ten hoogste 10% wordt verhoogd;
  • b. de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer dan 80 m² bedraagt;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de woonsituatie, zijnde het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen deze en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:
    • 1. de lichttoetreding/ bezonning / schaduwwerking ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
    • 2. het uitzicht;
    • 3. de aanwezigheid van voldoende privacy;
    • 4. waarbij in het bijzonder gekeken wordt naar de situatie aangaande de direct aangrenzende percelen.

6.4.2 Vergroten goot- en/of bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder e. en/of f. voor het vergroten van de goot- en/of bouwhoogte tot respectievelijk maximaal 5 meter en 12,5 meter, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld, alsmede beeldkwaliteit: rekening dient gehouden te worden met een verantwoorde, samenhangende en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit, gelet hierbij wordt op:
    • 1. een goede samenhang tussen bouwmassa en gevelbeeld;
    • 2. de samenhang met aangrenzende bebouwing;
    • 3. het beeld van bebouwd en onbebouwd deel van het perceel;
    • 4. de hoogtedifferentiatie.
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken;
  • c. de woonsituatie, zijnde het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen deze en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:
    • 1. de lichttoetreding/ bezonning/ schaduwwerking ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;
    • 2. het uitzicht;
    • 3. de aanwezigheid van voldoende privacy.
6.5 Specifieke gebruiksregels

6.5.1 Aan-huis-gebonden beroepsmatige activiteiten

De uitoefening van aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is toegestaan, mits:

  • a. de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;
  • b. het medegebruik van de woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken beperkt is tot ten hoogste 35% van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende bouwwerken tot maximaal 80 m²;
  • c. het parkeren plaatsvindt op eigen terrein;
  • d. er geen zodanige verkeersaantrekkende activiteiten plaatsvinden, die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte leiden.

6.5.2 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  • a. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca-, ambachtelijk, dienstverlenend en/of industrieel bedrijf;
  • b. voor de uitoefening van een seksinrichting of escortbedrijf;
  • c. voor de uitoefening van een groothandelsbedrijf;
  • d. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en bijbehorende bouwwerken;
  • e. voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft: voor permanente of tijdelijke bewoning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • f. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • g. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • h. voor de verkoop voor motorbrandstoffen.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.5.2 onder d. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de bijbehorende bouwwerken, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van die bedrijvigheid welke vergunningplichtig is op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Besluit van 5 januari 1993, Stb. 1993, nr. 50) dan wel een Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de Wet milieubeheer, tenzij bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van het bedrijf blijkt, dat het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, alsmede de verkeersaantrekking;
    • 2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;
  • c. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het bijbehorend bouwwerk en/of hoofdgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • d. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • e. het onttrekken van (een deel van) de bij de desbetreffende woning bijbehorende bouwwerk aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van de aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteit;
  • g. geen showrooms zijn toegestaan;
  • h. ten hoogste 35% van het oppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteit in gebruik mag zijn, tot een maximum van 50 m².

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende of te verwachten archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

7.2.2 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering dat:

  • a. het bouwen van bouwwerken is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 500 m² en niet dieper dan 0,40 meter onder maaiveld.
7.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 en toestaan dat binnen de andere geldende bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd groter dan 500 m² en dieper dan 0,40 meter, onder de voorwaarden dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a. genoemde rapport mocht blijken dat de archeologische waarden van de gronden door het bouwplan zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de te verlenen omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.4.1 Verbod werken en/of werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 500 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 500 m².

7.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn op basis van een verleende vergunning op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

7.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in bestemmingsomschrijving genoemde doeleinden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
7.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte daarvan groter is dan 500 m² en deze een diepte van meer dan 0,40 meter onder maaiveld hebben.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' wijzigen dan wel toevoegen en/of verwijderen indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk een archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben, of;
  • b. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk geen archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden geen hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende of te verwachten archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

8.2.2 Algemeen

Op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering dat:

  • a. het bouwen van bouwwerken is toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 2.500 m² en niet dieper dan 0,40 meter onder maaiveld.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 en toestaan dat binnen de andere geldende bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 meter, onder de voorwaarden dat:

  • a. de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. indien uit het onder a. genoemde rapport mocht blijken dat de archeologische waarden van de gronden door het bouwplan zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de te verlenen omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Verbod werken en/of werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 2.500 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld en met een oppervlakte groter dan 2.500 m².

8.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 8.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn op basis van een verleende vergunning op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

8.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in bestemmingsomschrijving genoemde doeleinden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte daarvan groter is dan 2.500 m² en deze een diepte van meer dan 0,40 meter onder maaiveld hebben.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' wijzigen dan wel toevoegen en/of verwijderen indien:

  • a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk een archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben, of;
  • b. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk geen archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden geen hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen mag in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2 de bouwgrens, voorgevelrooilijn of bestemmingsgrens worden overschreden door tot gebouwen behorende ondergeschikte bouwdelen als stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, gasafvoerkanalen en schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, gevelversieringen, overstekende daken, putten, leidingen, goten en inrichtingen voor de watervoorziening of de afvoer of verzameling van water en rioolstoffen en hiermee vergelijkbare bouwdelen, indien de overschrijding niet meer dan 0,75 meter bedraagt.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Vrijwaringszone - watergang

11.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - watergang' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer en onderhoud van de watergang.

11.1.2 Bouwregels

Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - watergang' is het, in afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemming(en), verboden enig bouwwerk te bouwen.

 

11.1.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1.2 ten behoeve van bebouwing, die is toegestaan ingevolge de ter plaatse geldende andere bestemming, indien door de bouw en situering van de betreffende bebouwing geen schade wordt toegebracht aan het belang van de waterhuishouding.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt pas verleend nadat ter zake advies is ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang; de beslissing inzake het verlenen van omgevingsvergunning wordt aan genoemde instantie medegedeeld.

11.1.4 Strijdig gebruik

Het is verboden handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan, liggen of drijven.

11.1.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. het is verboden op of in gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - watergang' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het in de grond aanbrengen, wijzigen, hebben, onderhouden of uit de grond verwijderen van voorwerpen en beplanting;
    • 2. boren of sonderen in de grond;
    • 3. het verhogen of verlagen van het maaiveld.
  • b. het verbod bedoeld onder a. is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    • 1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  • c. De werken en/of werkzaamheden als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar, indien hierdoor geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de beschermingsfunctie ten behoeve van de watergang.
  • d. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld onder a. wordt pas verleend nadat terzake advies is ingewonnen bij de beheersinstantie van de watergang; de beslissing inzake het verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt aan genoemde instantie medegedeeld.
11.2 overige zone - in Verordening ruimte toe te voegen zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant worden verzocht tot wijziging van de begrenzing van de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' in de Verordening ruimte 2014 voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in Verordening ruimte toe te voegen zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat maten, afmetingen en percentages met niet meer dan 10% worden overschreden;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat bestemmings- en/of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat niet voor bewoning bestemde openbare nutsgebouwen, wachthuizen ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, worden gebouwd, mits de inhoud per gebouw niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 65 m boven N.A.P;
  • e. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken wordt vergroot voor de bouw van opbouwen voor technische installaties op daken, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftopbouwen, ventilatie-installaties en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen vervullen;
  • f. de bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 6 meter.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Wijzigen bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6. lid 1 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande, dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.

Artikel 14 Algemene procedureregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing.

14.2 Afwijkingsbevoegdheid

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, zijn de in hoofdstuk 4 van de Awb en de in artikelen 3.8 en 3.9 van de Wabo geregelde procedure van toepassing.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden - al dan niet gecombineerd - waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, is niet toegestaan wanneer niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. bij een omgevingsvergunning, dan wel bij de beoordeling of het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan wordt aan de hand van de normen zoals opgenomen in de 'Parkeerbeleidsnota Gemert-Bakel 2013' bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien deze nota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • c. het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en b, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit, geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan

'De Leijgraaf De Mortel'.