direct naar inhoud van Artikel 5 Wonen
Plan: Zuidrand De Mortel, fase 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1652.BPzuidrandmortelf1-ON01

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', vrijstaande woningen;
  • c. bijbehorende bouwwerken;

met daarbij behorende:

  • d. tuinen en erven;
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen:

De in deze bestemming aan de gronden toegekende doeleinden zullen met het plan worden nagestreefd op de wijze zoals hierna is beschreven:

  • a. op de gronden mogen, exclusief de bestaande woningen, gezamenlijk maximaal 13 woonhuizen worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. op de gronden zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • d. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken is toegestaan, mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent dat het medegebruik van de woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken voor aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten beperkt is tot ten hoogste 35% van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende bijbouwen tot maximaal 80 m²;

5.2.2 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  • a. hoofdgebouwen dienen binnen de bouwaanduiding te worden gebouwd;
  • b. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 5 te bedragen;
  • c. de maximale oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt 300 m²;
  • d. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 10 meter bedragen;

5.2.3 Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  • a. het gezamenlijk oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 120 m² bedragen;
  • b. voor bijbehorende bouwwerken geldt dat:
    • 1. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 80 m² bedragen;
    • 2. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 7 meter bedragen;
  • a. vrijstaande bijbehorende bouwwerken (buiten het bouwvlak voor hoofdgebouwen) dienen achter de achtergevel c.q. denkbeeldige lijn evenwijdig aan de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder c., geldt dat in de naar weg toegekeerde zijde (voorgevel) van het hoofdgebouw een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de bestaande voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. de diepte maximaal 1,2 meter bedragen mag, gemeten vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw waarbij het bepaalde onder 1. in acht moet worden genomen;
    • 4. de bouw- en goothoogte respectievelijk maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • c. vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen in de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;
  • d. aan de achter- en zijgevel van het hoofdgebouw mogen aan het hoofdgebouw verbonden bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 3/4e van de maximaal door het plan toegestane bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;
    • 2. indien een kap wordt toegepast, dient de dakhelling van het bijbehorend bouwwerk, bij gelijke nokrichting van het hoofdgebouw, gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
    • 3. de goothoogte mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen;
    • 4. in afwijking van het bepaalde in sub 3. mag de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk met 25 cm worden verhoogd als dit noodzakelijk voor architectonische dan wel constructieve inpassing.

5.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erf-/terreinafscheidingen, vlaggenmasten en antennemasten, mag maximaal 3 meter bedragen;
  • b. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen mag vóór de naar de wegzijde toegekeerde, op de verbeelding aangegeven, bouwgrens maximaal 1 meter bedragen, uitgezonderd bij hoekpercelen, waar de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen vóór de zijgevel maximaal 1,5 meter mag bedragen, mits deze terreinafscheiding wordt gebouwd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • c. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen mag achter de naar de weg toegekeerde bouwgrens maximaal 2 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen en die voor antennemasten maximaal 12 meter;
  • e. een overkapping geplaatst voor de voorgevel mag geen wanden bevatten.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.
  • d. de woonsituatie (wooncomfort, kwaliteit woongenot van de directe omgeving);
  • e. de brandveiligheid;
  • f. de parkeerruimte op eigen terrein;
  • g. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • h. de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);
  • i. milieusituatie.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Tot een strijdig gebruik van bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik:
  • a. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, seksinrichting, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf, anders dan bedoeld in lid 5.2.1., onder d.;
  • b. voor zover een detailhandelsbedrijf is toegestaan overeenkomstig het bepaalde in lid 5.2.1, onder d., de uitoefening van een detailhandelsbedrijf op de verdieping(en);
  • c. voor de uitoefening van een groothandelsbedrijf;
  • d. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken;
  • e. voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft: voor permanente of tijdelijke bewoning;
  • f. voor de verkoop van motorbrandstoffen.

5.4.2 Tot een strijdig gebruik van gronden, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo, wordt in elk geval gerekend het gebruik:
  • a. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf, anders dan bedoeld in lid 5.2.1, onder d. en een groothandelsbedrijf;
  • b. als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • c. voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. voor de verkoop van motorbrandstoffen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Aan-huis-verbonden bedrijf:

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 onder d., voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  • b. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de buurt; dit betekent onder meer dat:
    • 1. in principe geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van die bedrijvigheid welke vergunningplichtig is op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, dan wel een andere AmvB o.g.v. de Wet milieubeheer, tenzij bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van het bedrijf blijkt, dat het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;
    • 2. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, alsmede de verkeersaantrekking;
    • 3. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    • 4. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;
  • c. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of bijbouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
  • d. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten dat die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
  • e. het onttrekken van (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;
  • f. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • g. ten hoogste 35% van het oppervlak van de woning en de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in gebruik mag zijn, tot een maximum van 80 m².