direct naar inhoud van Planregels
Plan: Recreatiepark De Kanthoeve
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1652.BPrecparkkanthoeve-ON01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Recreatiepark De Kanthoeve” van de gemeente Gemert-Bakel;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1652.BPrecparkkanthoeve-ON01 met de bijbehorende regels;

1.3 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan “Recreatiepark De Kanthoeve”, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1652.BPrecparkkanthoeve-ON01;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bebouwingsvrije zone bij een leiding

een vrijwaringzone aan weerszijden van de hartlijn van de leiding die obstakelvrij moet blijven om een veilig en bedrijfszeker transport te waarborgen en ter bescherming van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding

1.8 bedrijfsmatige exploitatie

het via één bedrijf, stichting en/of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie dat in de logiesverblijven - permanent wisselende - recreatieve (nacht-)verblijfsmogelijkheden geboden worden, hetgeen een verbod op permanente bewoning van recreatieverblijven inhoudt;

1.9 bedrijfswoning of dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.10 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.11 bestaand:
  • a. bestaande bouwwerken of bouwwerken geen gebouw zijnde zijn:
    • 1. met vergunning opgericht/uitgevoerd of in aanbouw/uitvoering zijnde voor het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan met vergunning;
    • 2. vergunningsvrij opgericht/uitgevoerd of in aanbouw/uitvoering zijnde voor het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan wat voldoet aan het vergunningsvrije criteria uit de Wabo;
    • 3. vergund, maar niet in aanbouw/uitvoering genomen zijnde voor het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
  • b. bestaand gebruik is: feitelijk legaal gebruik op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk

de krachtens het bestemmingsplan toegelaten bebouwing, verbonden aan het hoofdgebouw of daarvan vrijstaand in één bouwlaag voorzien van een dak, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;

1.18 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.19 bouwverordening

bouwverordening als bedoeld in artikel 8 van de Woningwet;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 caravan

een kampeermiddel op wielen, dat bedoeld is voor een kort verblijf op een bepaalde locatie en dat mede gelet op de afmetingen en vormgeving bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen onder meer over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.23 chalet

een onderkomen met een lichte constructie welke niet vast op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of enkele delen kan worden verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 escortbedrijf

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostituee aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

1.26 extensieve recreatie

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving en die naar hun aard harmoniëren met de natuur en landschap, zoals wandelen ,fietsen, skeeleren, kanoën en paardrijden;

1.27 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 hoofdverblijf

dat adres dat fungeert als centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten voor de bewoners;

1.29 horecabedrijf

een bedrijf dat gericht is op het verstrekken dranken en etenswaren, voor gebruik ter plaatse, ten dienste van het recreatiebedrijf, met uitzondering van een discotheek/bar-dancing en/of een seksinrichting;

1.30 kampeermiddel
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan of,
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden opgericht voor recreatief nachtverblijf; ten aanzien van al het voorgaande in ieder geval niet zijnde recreatiewoningen;
1.31 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;

1.32 landschappelijke waarde

belang in geomorfologisch (betrekking hebbend op de geologische ontstaanswijze en landschappelijke-esthetisch) opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen;

1.33 natuurlijke waarde

belang in botanisch, ornithologisch en algemeen zoölogisch opzicht en verder met geologische en bodemkundige waarde, waarbij met name de onderlinge samenhang (ecologie) van belang is;

1.34 omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

1.35 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, mobiele kampeerwagens alsook tenten en tentwagens, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;

1.36 permanent wonen

bewoning van een ruimte ,daaronder begrepen kampeermiddelen, chalets, stacaravans en recreatieverblijven , als woonadres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen, dan wel uit andere gegevens en bescheiden en /of de feitelijke omstandigheden blijkt van permanente bewoning als hoofdverblijf en/of woonadres;

1.37 recreatiebedrijf

de bedrijfsmatig gevoerde exploitatie van het recreatiepark de Kanthoeve op een aaneengesloten terrein ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van dag- of verblijfsrecreatie, met de daarbij behorende voorzieningen;

1.38 recreatieverblijf

een permanent aanwezig gebouw, waaronder mede verstaan een recreatiewoning, zomerhuis, recreatiekeet, chalet of stacaravan, bestemd voor verblijfsrecreatie middels een centrale bedrijfsmatige exploitatie, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben, waarbij permanente bewoning niet is toegestaan;

1.39 standplaats

de aaneengesloten grond, waarop één (of enkele bij elkaar horende) onderkomen(s) gesitueerd is/zijn of gesitueerd kan/kunnen worden;

1.40 stacaravan

een caravan die als gebouw aangemerkt kan worden met een lichte constructie welke niet vast op/in de grond gefundeerd is, in zijn geheel of enkele delen kan worden verplaatst en niet als chalet of ander recreatieverblijf aangemerkt kan worden;

1.41 veiligheidszone bij een leiding

een zone aan weerszijden van de hartlijn van een leiding die op basis van richtlijnen en/of regelgeving van het ministerie is toegekend en die toeziet op de externe veiligheid. Binnen deze zone mag geen opslag plaatsvinden of gebouwd worden zonder toestemming van de leiding beherende instantie.

1.42 verblijfsrecreatie

recreatief nachtverblijf voor een korte aaneengesloten periode, waarbij wordt overnacht in recreatieverblijven, uitsluitend door diegenen die hun woonadres elders hebben;

1.43 woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.44 woonadres

het adres conform de Wet basisregistratie personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 peil

voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatiebedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatiebedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een recreatief (dag c.q. nacht)verblijf, waarbij de voor aangewezen gronden nader zijn bestemd voor het middels een bedrijfsmatige exploitatie als één recreatiebedrijf bieden van recreatief verblijf in recreatieverblijven aan personen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorziening', uitsluitend voor:
    • 1. een gebouw voor receptie, zwembad, sauna, campingwinkel, horeca, magazijn, kantine en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van het recreatiepark en extensieve recreanten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - recreatieplas'; uitsluitend voor een recreatieplas;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – bedrijfswoning', uitsluitend voor: een bedrijfswoning;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - parkeren'; uitsluitend voor parkeervoorzieningen;
  • f. per bestemmingsvlag mag slechts een bestaande bedrijfswoning aanwezig zijn, tenzij er bij het ontwerp bestemmingsplan al meerdere (legaal aanwezige) bedrijfswoningen aanwezig waren;

met daaraan ondergeschikt;

  • g. dag recreatieve voorzieningen;
  • h. erven, paden en wegen, verblijfsgebied, parkeerterrein;
  • i. voorzieningen ten behoeve van park beheer en parkonderhoud;
  • j. sanitaire parkvoorzieningen;
  • k. voorzieningen voor het inzamelen van afval;
  • l. recreatie-, sport- en spel en speelvoorzieningen met bijbehorende voorzieningen;
  • m. groen en parkvoorzieningen;
  • n. kunstobjecten;
  • o. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • p. nutsvoorzieningen.

Onder voorwaarde dat:

  • q. per bestemmingsvlak mag maar één recreatiebedrijf aanwezig zijn;
  • r. er een instandhoudingsverplichting geldt voor de aanwezige erfbeplanting c.q. groene erfinrichting en landelijke inpassing, waarbij herplant door een goed te keuren erfinrichtingsplan door burgemeester en wethouders mogelijk is
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende algemene regels:

  • a. het aantal standplaatsen en situering van de standplaatsen ten behoeve van verblijfsrecreatie bedraagt het aantal zoals bestaand en vergund en mag niet worden uitgebreid;
  • b. standplaatsen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorziening';
  • c. standplaatsen zijn niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'parkeren';
  • d. bouwwerken dienen op de bestaande fundering gebouwd te worden;
  • e. het bebouwingsoppervlak aan bouwwerken mag niet meer bedragen dan het bestaande bouwoppervlakte;
  • f. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande bouw- en goothoogte;
  • g. op of in de als zodanig bestemde gronden mogen enkel bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de onder 3.1 genoemde bestemming;
  • h. de bebouwing per bestemmingsvlak mag niet worden uitgebreid;
3.2.2 Centrale voorziening

Ten aanzien van het bouwen van gebouwen ten behoeve van centrale voorziening gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden;
  • b. het bebouwingsoppervlak aan gebouwen mag niet meer bedragen dan het bestaande bouwoppervlakte;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouw hoogte te weten maximaal 4,5 m respectievelijk 9 m;
  • d. gebouwen dienen op de bestaande fundering gebouwd te worden.
3.2.3 Recreatieverblijven, zomerhuis, stacaravans, chalets

Ten aanzien van het bouwen van recreatieverblijven, stacaravans en chalets gelden de volgende regels:

  • a. met betrekking tot stacaravans en chalets geldt dat:
    • 1. de oppervlakte per stacaravan of chalet maximaal 35 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    • 3. de goothoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    • 4. de afstand tot een naastliggende gebouw, stacaravan of chalet ten minste 4 m moet bedragen tenzij bestaand anders vergund;;
    • 5. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
    • 6. er gebouwd moet worden op de bestaande fundering;
  • b. met betrekking tot recreatiewoningen/zomerhuis:
    • 1. de oppervlakte per recreatiewoningen/zomerhuis inclusief bijgebouwen mag maximaal 60 m² bedragen;
    • 2. de bouwhoogte mag maximaal 7 m bedragen;
    • 3. de goothoogte mag maximaal 3,5 m bedragen;
    • 4. de afstand tot een naastliggende gebouw, stacaravan of chalet ten minste 4 m moet bedragen, tenzij bestaand anders vergund;
    • 5. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid
    • 6. er gebouwd moet worden op de bestaande fundering;
  • c. met betrekking tot bijgebouwen geldt dat:
    • 1. per standplaats maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 5 m mag bedragen;
    • 3. de goothoogte maximaal 2,50 m mag bedragen;
    • 4. de afstand tot een naastliggende gebouw, stacaravan of chalet ten minste 4 m moet bedragen, tenzij bestaand anders vergund;
    • 5. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
    • 6. er gebouwd moet worden op de bestaande fundering;
    • 7. met betrekking tot de oppervlakte dient rekenschap te worden gehouden met het bepaalde onder 3.2.3 a en b.
3.2.4 Bedrijfswoningen

Ten aanzien van het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. met betrekking tot woningen geldt dat:
    • 1. bedrijfswoningen gebouwd dienen te worden binnen het bouwvlak;
    • 2. er maximaal één bestaande bedrijfswoning aanwezig mag zijn;
    • 3. de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen;
    • 4. de goothoogte van de dienstwoning mag maximaal 4,5 m bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van de dienstwoning mag maximaal 10 m bedragen;
    • 6. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
    • 7. er gebouwd moet worden op de bestaande fundering;
  • b. met betrekking tot bijgebouwen geldt dat:
    • 1. de bijgebouwen gebouwd dienen te worden binnen het bouwvlak;
    • 2. de oppervlakte aan bijgebouwen per bedrijfswoning 100 m² mag in totaal bedragen;
    • 3. de goothoogte van het bijgebouw mag maximaal 3 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van het bijgebouw mag maximaal 5,5 m bedragen;
    • 5. de bestaande bebouwing mag niet worden uitgebreid;
    • 6. er gebouwd moet worden op de bestaande fundering;
3.2.5 Nutsvoorzieningen

Ten aanzien van het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. het gezamenlijke oppervlak van de gebouwen maximaal 50 m² mag bedragen;
  • b. de goothoogte van de gebouwen maximaal 3 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van de gebouwen maximaal 4,5 m mag bedragen.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van wegbewijzeringsborden, aanduidingsborden en dergelijke mag maximaal 3 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen mag maximaal 4,5 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van speelwerktuigen mag maximaal 4,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van terreinafscheidingen ten behoeve van het recreatieterrein mag maximaal 2 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige terreinafscheidingen mag maximaal 1 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 4,5 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik als bedoelt in artikel 3.1 wordt in elk geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken:

  • a. van de gronden als standplaats voor wagens en kramen, geschikt en bestemd voor de uitoefening van detailhandel;
  • b. van de gronden als terrein voor het al dan niet voor verhuur of verkoop opslaan of opstellen van machines, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan;
  • c. van de gronden als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en producten;
  • d. van de gronden als tentoonstellingsgelegenheid voor onderkomens, dan wel als opslagplaats al dan niet voor verhuur of verkoop van onderkomens, met uitzondering dat één standplaats mag dienen als tentoonstellingsgelegenheid voor een stacaravan/chalet;
  • e. van recreatieverblijven voor permanent wonen c.q. het gebruik van een ruimte als hoofdverblijf;
  • f. van recreatieverblijven als zelfstandige eenheid, zelfstandig verhuren buiten de centrale bedrijfsmatige exploitatie c.q. het recreatiebedrijf om;
  • g. van de recreatieverblijven anders dan ten behoeve van één recreatiebedrijf middels bedrijfsmatige exploitatie;
  • h. van recreatieverblijven voor de uitoefening van enige vorm van detailhandel en/of bedrijf;
  • i. van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - centrale voorziening' voor permanente bewoning c.q. het gebruik van een ruimte als hoofdverblijf, met uitzondering van bedrijfswoningen;
  • j. van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – recreatieplas' als standplaats voor vaartuigen, voertuigen of recreatieverblijven;
  • k. van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - parkeren' als standplaats voor het plaatsen van vaartuigen, voertuigen of recreatieverblijven voor recreatief dag/nachtverblijf.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de onderstaande werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het graven, verbreden, uitdiepen, dempen en/of verleggen van watergangen en waterpartijen;
    • 2. het aanbrengen of aanleggen van oeverbeschoeiingen of kaden;
    • 3. het ontginnen, ophogen, egaliseren, verlagen of afgraven van de bodem;
    • 4. het vellen of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben.
  • b. de werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden de natuurlijke dan wel landschappelijke waarden alsmede cultuurhistorisch en archeologische waarden niet in onevenredige mate worden aangetast, waarbij bij het rooien of vellen van de houtgewas er een herplantplicht geldt verwerkt in een door het college van burgemeester en wethouders goed te keuren erfbeplantingsplan;
  • c. met de werken of werkzaamheden dienen de overige regels van het bestemmingplan in acht te worden genomen;
  • d. het in lid a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    • 1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan, dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning kunnen worden uitgevoerd

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde – Archeologie 5'.

4.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 2.500 m² en een diepte van 0,40 m onder maaiveld.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 en toestaan dat conform de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder maaiveld, onder de voorwaarden dat:

  • a. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden kan verbinden aan de omgevingsvergunning, indien uit het rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. een rapport niet noodzakelijk is indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld én een oppervlakte groter dan de 2.500 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 meter onder het maaiveld én een oppervlakte groter dan de 2.500 m².
4.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 4.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
4.4.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in 4.1 genoemde doeleinden;
  • b. alvorens over de aanvraag wordt beslist, de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • c. een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
4.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden binnen de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte daarvan groter is dat 2.500 m² en de diepte meer bedraagt dan 0,40 m onder maaiveld.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in de bestemming 'Waarde – Archeologie 5':

  • a. wijzigen in een andere archeologische dubbelbestemming indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk een archeologische waarde hebben waarvan is vast komen te staan dat deze gronden een hogere of lagere archeologische verwachtingswaarde hebben;
  • b. verwijderen indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk geen archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden geen hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben.

Artikel 5 Leiding - Brandstof (dubbelbestemming)

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - brandstof' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor ondergrondse brandstofleidingen met de bijbehorende belemmerende strook :

  • a. een ondergrondse pijpleiding voor het transport van aardolieproducten met een diameter van ten hoogste 24 inch en een druk van ten hoogste 62 bar en met de daarbij behorende belemmerde strook van 5 m ter weerszijden van de leiding;
  • b. een ondergrondse pijpleiding voor het transport van ruwe olie met een diameter van ten hoogste 36 inch en een druk van ten hoogste 43 bar en met de daarbij behorende belemmerde strook van 5 m ter weerszijden van de leiding;
  • c. het beheer en onderhoud van de leiding(en) met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels

Binnen de dubbelbestemming begrepen gronden, mogen bouwwerken worden opgericht:

  • a. uitsluitend bestemd voor de aanleg, beheer of onderhoud van de in 5.1 genoemde leiding(en), of;
  • b. bouwwerken welke betrekking hebben op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Specifieke gebruiksregels

Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met een dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het toestaan van bouwwerken, mits:

  • a. schriftelijk advies is verkregen van de leidingbeheerder;
  • b. de veiligheid, het beheer en exploitatie van de leiding(en) niet in het gedrang komen;
  • c. er geen (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk (geen bouwwerk zijnde) of werkzaamheden
5.5.1 Verbod

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - brandstof' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, zoals ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, ophogen, woelen of mengen van gronden;
  • b. het wijzigen van maaiveld- of weghoogte;
  • c. het aanbrengen, verwijderen of herstellen van ondergrondse kabels, leidingen of drainage;
  • d. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere open of gesloten oppervlakteverhardingen;
  • e. het aanleggen, verdiepen, vergraven, verruimen, verbreden of dempen van greppels, sloten, watergangen, vijvers en overige waterpartijen;
  • f. het in de bodem heien, indrijven, ingraven of aanbrengen van voorwerpen;
  • g. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • h. het aanbrengen van beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen welke dieper dan 30 cm wortelen en/of hoger opgroeien dan 1,5 meter.
  • i. het rooien van beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen;
  • j. het al dan niet tijdelijk opslaan van grond en/of goederen;
  • k. het al dan niet tijdelijk inrichten van evenemententerreinen;
  • l. aanleggen of verwijderen van kaden en/of het aanbrengen van veranderingen in bestaande kaden.
5.5.2 Uitzondering

Het in a, b, c beschreven uitzondering van 5.5.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:

  • die het normale onderhoud en beheer van de leiding en belemmerde strook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  • van of namens de leidingbeheerder, welke gericht zijn op het verwijderen van de genoemde verboden beplantingen, (hout-)gewas en/of bomen;
  • die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
5.5.3 Weigeren omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden, een werk, geen bouwwerk zijnde

Een vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien door het uitvoeren van de werken/werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten

gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse leidingen en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

5.5.4 Advies

Een vergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
  • b. van de gronden als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en producten;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor permanente bewoning;
  • d. het gebruik van de recreatieverblijven anders dan ten behoeve van één recreatiebedrijf middels bedrijfsmatige exploitatie;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Wijziging van alle bestemmingen in dubbelbestemming 'Leiding'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd alle bestemmingen te wijzigen in de dubbelbestemming 'Leiding' indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de betrokken leidingbeheerder dient een concreet plan te hebben ingediend waarin is onderbouwd dat het verleggen c.q. aanpassen van de leiding noodzakelijk is;
  • b. er dient zo veel mogelijk aansluiting te worden gezocht bij bestaande infrastructuur.
8.2 Wijziging van de bebouwingsvrije zone bij een leiding

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bebouwingsvrije zone bij een leiding onder de volgende voorwaarden te wijzigen:

  • a. het bevoegde ministerie vaardigt over deze zones nieuwe regelgeving, c.q. richtlijnen uit, of;
  • b. de desbetreffende leidingbeheerder of verantwoordelijke instantie verzoekt hiertoe op basis van wijziging van de regelgeving inzake de externe veiligheid met betrekking tot deze leiding(en).

Artikel 9 Algemene procedureregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, als deze onderdeel uitmaakt van dit plan, zijn de in hoofdstuk 4 van de Awb en de in artikelen 3.8 en 3.9 van de Wabo geregelde procedure van toepassing.

9.2 Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, als deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
  • c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Recreatiepark De Kanthoeve”.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 25-04-2016.

de griffier, de voorzitter,