direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Johannes Keijzershof in Handel
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01

Toelichting

COLOFON:    
Betrokken ambtenaar:   Dhr. A. Rijken  
Projectleider Buro SRO:   Dhr. M. Geerts / www.buro-sro.nl  

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

Het voornemen bestaat om vijf woningen te ontwikkelen aan de Johannes Keijzershof ongenummerd in Handel. De ontwikkeling van woningen is voorzien in het geldende bestemmingsplan 'MFA Handel'. Het geldende bestemmingsplan bevat namelijk een wijzigingsbevoegdheid waarin het onder voorwaarden mogelijk is om de bestemming te wijzigen naar onder andere de bestemming 'Wonen'. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Johannes Keijzershof ongenummerd in Handel. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmaps.org)

1.3 Opbouw wijzigingsplan

Het wijzigingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een wijzigingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het wijzigingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het wijzigingsplan, alvorens ze worden verleend. Dit wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels. De planregels zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan "MFA Handel", omdat dit wijzigingsplan uit dat bestemmingsplan voortvloeit.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het wijzigingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het wijzigingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012. De planregels van dit wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan "MFA Handel", omdat dit wijzigingsplan uit dat bestemmingsplan voortvloeit.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 is vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de Johannes Keijzershof. Bijgevoegde afbeelding geeft dit globaal aan. De Johannes Keijzershof loopt van de Pelgrimsweg in het noorden naar de Onze Lieve Vrouwestraat, wat een van de hoofdstraten van Handel is, in het oosten. Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. Ten oosten staan enkele gebouwen behorende tot de recent gerealiseerde multifunctionele accommodatie. Aan de west- en zuidzijde, aan de overkant van de weg, staan woningen en ligt een parkeerterrein. Daarnaast ligt ten zuiden van de zuidelijk gelegen woningen een bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0003.png"

Luchtfoto met plangebied in rood

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om in het plangebied vijf grondgebonden woningen te realiseren. De woningen worden voorzien van een kap. In het gebied worden 4 parkeerplaatsen gerealiseerd in de openbare ruimte en daarnaast enkele parkeerplaatsen op eigen terrein. De woningen sluiten ook goed aan bij het omliggende woongebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0004.png"

Voorbeeldsituatie toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Hoofdlijnen van beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden.

Ladder duurzame verstedelijking

Het initiatief voorziet in de toevoeging van 5 woningen. Hoewel dit een kleinschalige ontwikkeling is, is voor de volledigheid toch de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.

De ontwikkeling past binnen de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte zoals vastgesteld in het regionaal woningbouwprogramma. Daarmee draagt de ontwikkeling bij aan het creëren van aanbod dat aansluit op de actuele regionale behoefte. Hiermee is de eerste trede van de ladder succesvol doorlopen.

Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied van de kern Handel, op een locatie waar in het recente verleden gebouwen zijn gesloopt om nieuwbouw van onder andere deze woningen mogelijk te kunnen maken. De tweede trede van de ladder is hiermee doorlopen, waardoor de derde trede niet meer van toepassing is.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014

Op 1 oktober 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant vastgesteld. De structuurvisie is op 1 januari 2011 van kracht geworden. In 2014 is de visie partieel herzien. De visie is met deze partiële herziening op punten aangevuld en herzien. Het vertrekpunt voor de provincie is de focus die in de Agenda van Brabant 2010 is uitgesproken en de sturingsfilosofie uit 'Transitie van stad en platteland, een nieuwe koers'. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De structurenkaart behorende bij de structuurvisie deelt de provincie op in verschillende gebieden met eigen ruimtelijke doelstellingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0005.png"

Uitsnede Structuurvisie 2010 - Partiële herziening 2014, plangebied ter plaatse van blauwe aanwijzer.

Planspecifiek

Het plangebied ligt volgens de structurenkaart binnen het gebied 'Kernen in het landelijk gebied'. Binnen dit gebied worden woningen gebouwd voor de eigen woonbehoefte en is ruimte voor kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied. Het initiatief betreft een kleinschalige woningbouwontwikkeling binnen het structuurvisiegebied 'Kernen in het landelijk gebied' en past daardoor binnen de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van een ruimtelijk plan. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelsniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden.

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • Ruimtelijke kwaliteit;
  • Stedelijke ontwikkelingen;
  • Natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • Agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • Overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Bij de Verordening Ruimte horen een aantal kaarten. De belangrijkste voor de ontwikkeling aan de Johannes Keijzershof is de kaart 'Stedelijke ontwikkeling'. Het plangebied ligt op deze kaart in het 'Bestaand stedelijk gebied – Kern in landelijk gebied'.

Planspecifiek

Ruimtelijke plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling zijn uitsluitend toegestaan in bestaand stedelijk gebied. Het initiatief voldoet hieraan. Door de ligging van het plangebied in het stedelijk gebied, past het initiatief in het provinciale ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie en Woningbouwprogramma Gemert-Bakel

Woonvisie Gemert-Bakel 2016-2020

De belangrijkste prioriteiten voor de visie op wonen van de gemeente Gemert-Bakel worden in deze paragraaf beschreven.

De opgave van het aantal te bouwen woningen ontvangt de gemeente Gemert-Bakel vanuit de provincie en wordt vanuit de MRE vertaald. Voor 2015 - 2025 is de opgave momenteel 1.230 woningen.

De opgave van het woonbeleid sluit aan op de woonbehoefte en de ruimtelijke ontwikkeling van Gemert-Bakel. De gemeente wil de positie in de regio Eindhoven als aantrekkelijk woongebied verder versterken. De gemeente en de regio werken samen aan een aantrekkelijk en gedifferentieerd woningaanbod om de vraag te kunnen invullen. De regio is op zoek naar een nieuw evenwicht tussen sterke steden en een vitaal landelijk gebied.

Een woningvoorraad van voldoende omvang en van een voldoende kwaliteit is nodig om de gemeente de ruimte te bieden die ze nodig heeft. Om Gemert-Bakel goed te laten functioneren, zijn woningen nodig voor alle sectoren van de arbeidsmarkt, van hooggeschoolde internationale kenniswerkers tot de laagstbetaalde werknemers in de ondersteunende beroepen en voor de uitvallers op de arbeidsmarkt. Ook jongeren of senioren moeten hier een passende woning kunnen vinden. Dit vraagt om een gezonde koopmarkt, een goed functionerende huurmarkt en een sociale huurwoningvoorraad (de kernvoorraad) van voldoende omvang.

Op de koopmarkt zien we tekenen van herstel. De sociale huurwoningen krijgen extra aandacht in deze woonvisie. Op basis van deze woonvisie maken we prestatieafspraken met Goed Wonen en Stichting Huurdersbelang en daarom is het nodig om keuzes te maken: wat verwachten we van Goed Wonen in de komende jaren? Die keuzes maken we in dit document.

Voor heel Gemert-Bakel geldt, dat gestreefd wordt naar een passend woonaanbod voor iedere generatie, in een groene omgeving. Om dit te bereiken zijn in Gemert-Bakel de volgende speerpunten benoemd:

  • 1. Passende en betaalbare woningen

Wat betreft huurwoningen moet de huurprijs passend zijn bij de kwaliteit van de woning en het type woning. De (aspirant-)bewoner heeft een inkomen dat past bij het type woning en de daaraan gekoppelde huurprijs. Voor koopwoningen betekent dit dat er voldoende woningen uit elke prijscategorie moeten zijn.

Om de beschikbaarheid van betaalbare woningen voor ieder inkomen te waarborgen, moet bij het bepalen van de woningvoorraad rekening worden gehouden met de woonbehoefte zoals deze uit onderzoek kan worden afgeleid. Daarnaast moeten nieuwe woningen in afstemming zijn met de bestaande voorraad.

Plannen worden ontwikkeld in overleg met de dorpen en de wijken. Samen met inwoners wordt gekeken welke vragen er leven en hoe die vragen ingevuld kunnen worden. (Mogelijke) locaties voor nieuwbouw worden besproken met de dorpsraden of met een groep geïnteresseerde toekomstige bewoners. Goed Wonen stemt hun strategische voorraadbeheer af op de lokale woningbehoefte per dorp en wijk.

  • 2. Adequate huisvesting doelgroepen

Er zijn specifieke doelgroepen te benoemen die bijzondere aandacht vragen:

  • Ouderen en zorgbehoevenden
  • Starters
  • Statushouders
  • Arbeidsmigranten
  • Woonwagenbewoners.
  • 3. Duurzaamheid

Gemeente Gemert-Bakel heeft een hoge ambitie op het gebied van duurzaamheid.

In overleg met de regiogemeenten gaan wij de uitdaging aan om de bestaande woonvoorraad duurzaam te vernieuwen en transformeren. Daarnaast wil de gemeente flexibel blijven omgaan met het woningbouwprogramma.

  • 4. Gezonde woonomgeving

Het behouden en versterken van de leefbaarheid van onze woonomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van inwoners, gemeente, het maatschappelijk middenveld en onze samenwerkingspartners. Iedereen heeft daarin haar eigen verantwoordelijkheid.

Het belang van wonen en gezondheid verdient aandacht.

  • 5. Samenwerking met ketenpartners sociaal domein

Goede samenwerking met de partners is belangrijk om de beleidsdoelen te behalen.

Regionaal Woningbouwprogramma

Het regionaal woningbouwprogramma is door de gemeenteraad vastgesteld op 29 oktober 2009. De belangrijkste uitgangspunten van het Regionaal Woningbouwprogramma zijn voor het landelijke gebied en daarmee Gemert-Bakel:

  • Landelijke regio's bouwen volgens het verstedelijkingsbeleid van rijk en provincie. Dat betekent dat niet meer woningen worden gebouwd dan noodzakelijk voor migratiesaldo nul.
  • De provinciale bevolkings- en huishoudensprognose (2014) is het kwantitatieve kader voor het woningbouwprogramma. Voor de gemeente Gemert-Bakel komt dit voor de periode 2015-2025 neer op de toevoeging van 1.230 woningen aan de woningvoorraad.
  • De nieuwbouw is aanvullend op de bestaande woningvoorraad zowel in kwaliteit (type woningen prijsklasse) als in aantal.

Planspecifiek

Onderhavig plan voldoet aan de uitgangspunten van de Woonvisie. Het voorliggend initiatief richt zich op realisatie van 5 woningen welke geschikt zijn voor meerdere doelgroepen. Het aantal woningen past ruimschoots binnen de toegekende aantallen woningen in de periode 2015-2025. Het voorgenomen bouwplan past daarmee binnen het beleid zoals opgenomen in de Woonvisie en het regionale woningbouwprogramma.

3.3.2 Structuurvisie+ Gemert-Bakel 2011-2021

Samenwerking, stedelijke invloed, concentratie en verbetering zijn de sleutelwoorden van de structuurvisie+. Samenwerking binnen en tussen de dorpen, met omliggende gemeenten en steden en met de (sociale) partners. Stedelijke invloed, omdat de stad dichtbij ligt en met de infrastructurele ontwikkelingen dichterbij komt in reistijd en bereikbaarheid. 'Concentratie' is gericht op maatschappelijke voorzieningen. Het idee is dat het logisch samenbrengen en concentreren van de verschillende functies maatschappelijk, ruimtelijk en financieel gunstig is. Het gemeentelijke beleid is niet alleen gericht op behoud, maar ook op het vernieuwen en ontwikkelen van bestaande karakteristieken en structuren. Met betrekking tot wonen zet de structuurvisie in op de volgende punten;

  • Het huisvesten van jonge én oude mensen is een manier om wijken vitaal en leefbaar te houden. Maar het gaat verder. Doel is een gezonder woon- en leefklimaat.
  • Ingezet wordt op een realistisch woningbouwprogramma dat inspeelt op vraag en aanbod, de maatschappelijke - en woningbouwontwikkelingen. Dit programma wordt afgestemd binnen de (sub)regio. Nieuwbouw is aanvullend op de bestaande voorraad. In het regionaal woningbouwprogramma voor 2010-2020 wordt uitgegaan voor Gemert-Bakel van nieuwbouw van 930 woningen waarvan 40 % in de sociale sector (koop en huur). Er moet niet te veel gebouwd worden maar zeker ook niet te weinig.
  • Evenwichtig bouw- en toewijzingsbeleid woningen. De sociale samenhang en zelfredzaamheid van een wijk/dorp neemt toe als er een evenwichtige opbouw is van inwoners vooral wat betreft leeftijd- en inkomensopbouw.

Planspecifiek

De planlocatie is in de Structuurvisie+ aangemerkt als stedelijk gebied, zie de volgende afbeelding. Voor dit gebied zijn geen nadere beleidsmaatregelen in de visie benoemt. De Structuurvisie+ staat uitvoering van dit initiatief niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0006.png"

Uitsnede verbeelding Structuurvisie+ met plangebied ter plaatse van gele cirkel

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan 'MFA Handel'. Dit bestemmingsplan is op 14 juni 2012 door de gemeenteraad van Gemert-Bakel vastgesteld. Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen 'Wonen - 2', 'Bedrijf' en Maatschappelijk - 2', waarbinnen het bouwen van woningen niet is toegestaan. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 5' (deels), 'Waarde - Archeologie - 3' (deels) en 'Waarde - Cultuurhistorie'. Het bestemmingsplan biedt middels een wijzigingsbevoegdheid ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied' (artikel 16.2) de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen in onder andere de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. er mogen maximaal 10 woningen worden gebouwd;
  • b. er dienen grondgebonden woningen te worden gebouwd;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • e. er dient 1,7 parkeerplaats per woning te worden gerealiseerd;
  • f. uit voorafgaand onderzoek dient te blijken dat er geen milieuplanologische belemmeringen zijn;
  • g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast.

Dit wijzigingsplan onderbouwt dat en hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0007.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'MFA Handel' met plangebied binnen de rode aanduiding.

Hoofdstuk 4 Planologische aspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

In 2016 is een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd op basis van een eerder bodemonderzoek uit 2003 (. In het actualiserend onderzoek is geconcludeerd dat de grond niet is verontreinigd en dat er geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van het initiatief. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet in geluidzones voor wat betreft industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. De omliggende wegen zijn 30 km/uur wegen. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.3 Luchtkwaliteit

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Aangezien het initiatief de ontwikkeling van 5 woningen betreft, wordt er ruim onder de grens van 1.500 woningen gebleven en draagt het initiatief dus niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden op basis van artikel 3. lid 2 van de Wgv gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij buiten danwel binnen de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Het initiatief voorziet in de ontwikkeling van woningen, die als geurgevoelig object worden beschouwd. Door de gemeenteraad van Gemert-Bakel is in de geurverordening (2014) een afwijkende geurnorm van 2 Oudeur units (OuE) vastgesteld voor het betreffende gebied. De locatie valt in de categorie 'overige kernen'. Er zijn geen agrarische bedrijven in de omgeving aanwezig waar dieren (met of zonder geuremissiefactor) worden gehouden. De locatie van de nieuwe woning is niet gelegen binnen een milieuhindercirkel van een agrarisch bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0008.png"

Achtergrondbelasting huidige situatie (juni 2014)

De achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied bedraagt 0-3 OuE, de categorie met de laagste achtergrondbelasting. De norm voor de achtergrondbelasting is maximaal 2 OuE voor het gebied waarin het plan ligt. Voor het initiatief worden geen belemmeringen voorzien. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk ruimtelijk plan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 overgegaan in de Erfgoedwet. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen, gaan naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan (en andere ruimtelijke besluiten) opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. 

Planspecifiek

Het plangebied was in 1840 al bebouwd. Het plangebied zelf is braakliggend en rondom het plangebied is recent nieuwbouw gerealiseerd, waardoor er zich geen cultuurhistorische waarden in of rondom het plangebied bevinden, waarop het initiatef effect kan hebben. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Op basis van de archeologische beleidskaart (2015) van de gemeente Gemert-Bakel geldt voor het plangebied geen archeologische verwachtingswaarde, wat op de volgende afbeelding te zien is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0009.png"

Uitsnede archeologische beleidskaart met plangebied rood omcirkeld

De ontwikkeling van het MFA is in 2012 archeologisch begeleid. Naar aanleiding hiervan is een selectiebesluit genomen om het plangebied vrij te geven. Het rapport van de archeologische begeleiding en het selectiebesluit zijn opgenomen in bijlagen 3 en 4. De archeologische dubbelbestemming wordt daarom niet overgenomen uit het vigerende plan.

Op het gebied van archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.

4.6 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

Waterbeheerplan 2016-2021 Aa en Maas

In het Waterbeheerplan 2016-2021 zijn de doelen opgenomen voor de periode 2016-2021. Hieronder vallen doelen die een directe bijdrage aan een duurzame leefomgeving leveren door de aanwezigheid van een goed functionerend watersysteem. Via optimaal beheer en onderhoud wil het waterschap de huidige dienstverlening in stand houden en er wordt gestreefd naar een veilig en bewoonbaar beheergebied en naar voldoende water en een robuust watersysteem. Ook streeft men naar schoon water en gezond en natuurlijk water. Daarnaast worden er ook enkele bredere maatschappelijke thema's beschreven waaraan het waterschap bij wil dragen. Het gaat om de volgende thema's: water in bebouwd gebied, kennisontwikkeling en innovatie, energiegebruik en grondstofvoorziening, internationale samenwerking en water en ruimte. Het waterschap Aa en Maas zoekt op regionaal, provinciaal, landelijk en Europees niveau actief naar samenwerking om de opgaven te realiseren.

Keur Waterschap Aa en Maas (2015)

De Keur is een aanvulling op regels uit de Waterwet en is van toepassing op de rivieren, beken, sloten, grondwater en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Maar ook op alle sloten en watergangen die eigendom zijn van anderen (o.a. agrariërs en tuinders).

De voorschriften in de Waterwet en de Keur geven aan wat wel en niet mag en welke plichten er zijn. Denk aan activiteiten zoals het lozen in oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater, het dempen van een sloot, of het plaatsen van een duiker of brug. Medewerkers van het waterschap controleren de naleving van de Keur en overtredingen worden bestraft.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Aa en Maas mede van belang. De volgende drie principes zijn richtinggevend bij de advisering over ruimtelijke plannen:

  • 1. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater
  • 2. Doorlopen van de afwegingsstappen ‘hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer’
  • 3. Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Het Waterschap hanteert geen verplichting tot hemelwaterberging bij een toename van het verhard oppervlakte van minder dan 2.000 m². Het plangebied van onderhavig initiatief is circa 1.100 m², waardoor er vanuit het Waterschap geen verplichting is tot berging.

De gemeente Gemert-Bakel hanteert een bergingseis van 42,9 mm. In het kader van de ontwikkeling van het MFA Handel is in 2013 een watermemo opgesteld, waarbij met deze bergingseis is gerekend. De bouw van woningen in het plangebied van het voorliggende wijzigingsplan is hierin meegenomen. Voor de woningen in het plangebied is uitgegaan van een verhard oppervlak van 60%. De waterberging op openbaar terrein is op deze woningbouwontwikkeling met een verhard oppervlak van 60% afgestemd. De waterberging zal plaatsvinden door middel van een IT-riool. Dit wordt zo nodig bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen verder uitgewerkt. Het watermemo is opgenomen in Bijlage 5.

4.7 Natuurwaarden

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermt. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0010.png"

Beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied (plangebied rood omcirkeld)

In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied komen geen beschermde natuurgebied voor.

Door de omvang van de ontwikkeling en afstand tot beschermde natuurgebieden, kan het optreden van significante negatieve effecten uitgesloten worden.

Soortenbescherming

Aangezien het plangebied een regematig gemaaid grasveld betreft dat tot voor kort nog bebouwd was en wordt omringd door infrastructuur en bebouwing, is het redelijkerwijs uit te sluiten dat beschermde soorten zich in het plangebied hebben ontwikkeld.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.8 Verkeer & Parkeren

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

Planspecifiek

Het plangebied wordt ontsloten door de Johannes Keijzershof, welke aansluit op de Onze Lieve Vrouwestraat en de Pelgrimsweg. Deze straten kunnen de beperkte toename van verkeer goed aan.

In de voorwaarden voor de wijziging van de bestemming is opgenomen dat er 1,7 parkeerplaats per woning gerealiseerd dient te worden. De ontwikkeling van 5 woningen levert dus een parkeerbehoefte van 9 parkeerplaatsen op. Een recente parkeerdrukmeting in de omgeving van het plangebied heeft aangetoond dat er sprake is van een overcapaciteit aan parkeerplaatsen is. De parkeerdrukmeting is opgenomen in Bijlage 6. Er worden in het plangebied 5 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Voor de geplande tussenwoning in de rij van drie woningen is geen parkeerplaats op eigen terrein nodig. De overige benodigde 4 parkeerplaatsen kunnen worden gevonden in de overcapaciteit in de omgeving van het plangebied. In het voorliggende wijzigingsplan is de parkeernorm in de regels vastgelegd.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0011.png"

Uitsnede Risicokaart met plangebied blauw omrickeld

Hieruit is op te maken dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen liggen. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

4.10 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Ten oosten van het plangebied ligt het MFA, wat milieubelastende functies bevat. Gezien de menging van functies rondom het plangebied, is er sprake van een 'gemengd gebied'. Voor deze gebieden geldt dat de richtafstanden van het VNG voor het aspect geluid mogen met een stap worden verlaagd. De volgende richtafstanden gelden voor de functies binnen het MFA.

afbeelding "i_NL.IMRO.1652.WPKeijzershof-VA01_0012.png"

Het plangebied grenst direct aan de bestemming voor de milieubelastende functies, waarvoor een richtafstand van 10 meter wordt geadviseerd. Met name het schoolplein ten zuiden van het MFA is van belang in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Voor de ontwikkeling van het MFA is destijds een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting van de nieuwe functies op omliggende bestaande en nieuwe woningen. Voor de toetsing van de akoestische inpasbaarheid van de nieuwe functies is toen aansluiting gezocht bij de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Conform artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit geldt dat de volgende geluidniveaus niet behoeven te worden getoetst aan de geluidgrenswaarden in tabel 1:

  • het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs;
  • het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang.

Indien met betrekking tot het speelterrein sprake is van 'openbaar' gebied (dus ook niet omsloten)

behoeven geluidniveaus welke optreden tijdens het gebruik van het terrein buiten schooltijden in principe

ook niet te worden getoetst aan enige (maximale) geluidgrenswaarde.

Voor de ontwikkeling van het MFA is geredeneerd dat mede gelet op het maatschappelijk belang van de aanwezigheid van voldoende speelruimte voor spelende kinderen, het gebruik van het schoolplein aan de zuidzijde van de MFA tijdens schooltijden niet tot onacceptabele hinder voor de omliggende woningen leidt.

Gezien het woon- en leefklimaat bij andere omliggende woningen acceptabel wordt geacht, is het aannemelijk dat het woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen ook niet onacceptabel aangetast wordt door geluid van het schoolplein.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

De planregels van voorliggend wijzigingsplan zijn gelijk aan de regels van het bestemmingsplan "MFA Handel", omdat dit wijzigingsplan uit dat bestemmingsplan voortvloeit. Het wijzigingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen' waarbij de woonfunctie wordt neergelegd. Er is een maximum van 5 wooneenheden toegestaan;
  • 'Verkeer' waarbij de verkeersfunctie wordt neergelegd. Deze bestemming is toegekend aan de kleine parkeerterreinen in het noorden en het zuiden van het plangebied.

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt dit vooroverleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken als ontwerp ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het College wordt het besluit bekend gemaakt. Het plan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen. Het plan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er beroep ingesteld dan treedt het plan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

7.2 Vooroverleg

Gezien de voorgenomen ontwikkeling in stedelijk gebied plaatsvindt en er van een wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, vindt er geen vooroverleg plaats.

7.3 Inspraak

Omdat er gebruik wordt gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid vindt geen inspraakprocedure plaats.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 3 april 2017 tot en met 14 mei 2017. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Met een gewijzigde vaststelling is een aanpassing gedaan van het bouwvlak op de verbeelding, zodat de wijze van bestemmen overeenkomt met de wijze van bestemmen in het moederplan en de omliggende bestemmingsplannen.