De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebieds- en perceelsontsluitingen;
b. groenvoorzieningen;
c. kunstobjecten;
d. (openbare) nutsvoorzieningen, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
e. parkeervoorzieningen;
f. speelvoorzieningen;
g. verblijfsgebied;
h. verhardingen;
i. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen alsmede (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen;
j. wegen, straten, paden.
Op de onderhavige gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de in 6.1 genoemde doeleinden worden gebouwd, die voldoen aan de volgende regels:
a. de bouwhoogte van kunstobjecten mag maximaal 5 m¹ bedragen;
b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 3,5 m¹ bedragen;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m¹ bedragen.
Voor het bouwen van kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van openbaar nut gelden de volgende regels:
a. de oppervlakte van een gebouwtje van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;
b. voor wat betreft de bouwhoogte van een bouwwerk van openbaar nut geldt voor:
1. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, dat de maximale hoogte 8 m¹ mag bedragen;
2. antennes, dat de maximale hoogte 12 m¹ mag bedragen;
3. andere bouwwerken van openbaar nut, dat de maximale hoogte 3 m¹ mag bedragen.
Onder strijdig gebruik van de grond en bouwwerken als bedoeld in artikel 13 onder 13.1 wordt in elk geval verstaan:
a. het gebruik van de bouwwerken voor wonen;
b. het gebruik van de grond en bouwwerken als verkooppunt van motorbrandstoffen;
c. het gebruik van de grond en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van enige vorm van handel en/of bedrijf.