gemeente: Gemert-Bakel   status: Ontwerp
plannaam: Elsendorp-Noord   datum: 01-10-2010
 

Artikel 6 Wonen

 

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

      1. wonen in de vorm van vrijstaande, twee-aaneen-gebouwde en/of aaneengebouwde woningen, met dien verstande dat:

        1. ter plaatse van de aanduiding vrijstaand alleen vrijstaande woningen toegestaan zijn;

        2. ter plaatse van de aanduiding aaneengebouwd alleen aaneengebouwde woningen toegestaan zijn;

en met daaraan ondergeschikt:

        1. aan-huis-gebonden beroepsmatige activiteiten in de hoofd- gebouwen en bijbouwen mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;

        2. aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de hoofdgebouwen en bijbouwen mits daarvoor met toepassing van 6.5.1 daarvoor ontheffing is verleend en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft.

      1. tuinen en erven;

      2. (openbare) groenvoorzieningen;

      3. (openbare) nutsvoorzieningen;

      4. verkeers- en parkeerdoeleinden;

      5. waterhuishoudkundige doeleinden, waterlopen, waterpartijen en (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

6.2 bouwregels

 

6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

      1. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan:

        1. 50% voor vrijstaande woningen;

        2. 60% voor twee-aaneengebouwde woningen;

        3. 60% voor aaneengebouwde of geschakelde woningen;

      2. het aantal woningen bedraagt maximaal het ter plaatse van de aanduiding maximaal aantal woningen aangegeven maximaal aantal woningen;

      3. gebouwd binnen het bouwvlak;

      4. hoofdgebouwen dienen in of maximaal 1 m voor en/of achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd;

      5. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - situering hoofdgebouw, mag de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de noordelijke perceelsgrens 2 m bedragen;

      6. de goot- en bouwhoogte zijn maximaal de ter plaatse van de aanduiding maximale goot- en bouwhoogte aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;

      7. de diepte van hoofdgebouwen mag maximaal 15 m bedragen;

      8. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen dient minimaal 3 m te bedragen;

      9. de afstand van een blok van twee aaneengebouwde hoofdgebouwen dient aan één zijde minimaal 3 m te bedragen.

      10. de voorgevelrooilijn mag aan de wegzijde ten behoeve voor carports, erkers, luifels en overkappingen worden overschreden waarbij het bepaalde in artikel 6.2.2 onder c in acht dient te worden genomen.

 

6.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijbouwen gelden de volgende regels:

      1. de oppervlakte van een vrijstaande bijbouw al dan niet met kap mag maximaal 80 m² bedragen, de goothoogte maximaal 3 m en de bouwhoogte mag 3/4 van de bouwhoogte van de hoofdgebouw bedragen;

      2. bijbouwen dienen minimaal 1 m achter de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

    [image]

      1. in afwijking van het bepaalde onder b geldt dat erkers, luifels en overkappingen tot 1,20 m voor de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd mits de afstand tot de aan de weg gelegen perceelgrens minimaal 2 m bedraagt en mits de breedte:

        1. van de erker niet meer dan 60% en

        2. van de luifel niet meer dan 40% van de bestaande gevel van het hoofdgebouw bedraagt;

        [image]

      1. een overkapping geplaatst voor de voorgevel van het hoofdgebouw mag geen wanden bevatten;

      2. bijbouwen mogen tot in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

      3. in afwijking van het bepaalde onder e geldt bij vrijstaande woningen, dat slechts aan één zijde tot in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd en de afstand tot de overige zijdelingse perceelgrens(zen) ten minste 3 m dient te bedragen. Achter de achtergevel van het hoofdgebouw mogen bijbouwen tot in de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;

      4. [image]

      1. aan de achter- en zijgevel van het hoofdgebouw mogen aan het hoofdgebouw verbonden bijbouwen al dan niet met kap worden gebouwd, met dien verstande dat:

        1. de bouwhoogte maximaal 3/4 van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;

        2. de goothoogte mag maximaal 3,30 m bedragen;

        3. in afwijking van het bepaalde onder 2 mag de goothoogte van een bijbouw met maximaal 0,25 m worden verhoogd indien dit noodzakelijk is voor de architectonische danwel constructieve inpassing;

    [image]

het aangebouwde bijbouw mag ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - situering hoofdgebouw aan de noordzijde in de bouwgrens worden gebouwd, mits het in één bouwlaag wordt gerealiseerd.

 

6.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt het in artikel 6.2.2 bepaalde en gelden tevens de volgende regels:

      1. de bouwhoogte van erf-/ terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 m bedragen, uitgezonderd bij hoekpercelen, waar de bouwhoogte van erf-/ terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 m mag bedragen, mits deze erf-/ terreinafscheiding wordt gebouwd minimaal 1 m achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;

      2. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 m bedragen;

    [image]

      1. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 m bedragen;

      2. de bouwhoogte voor antennemasten mag maximaal 12 m bedragen;

      3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen.

 

6.2.4 Kleine gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van kleine gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van openbaar nut geldt in afwijking van hetgeen bepaald is in artikel 6.2.2 tot en met artikel 6.2.3 de volgende voorschriften:

      1. gebouwtjes van openbaar nut mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd;

      2. de oppervlakte van een gebouwtje van openbaar nut mag maximaal 15 m² bedragen;

      3. voor wat betreft de bouwhoogte van een bouwwerk van openbaar nut geldt voor:

        1. verlichtingsarmaturen en vlaggenmasten, dat de maximale hoogte 8 m mag bedragen;

        2. antennes, dat de maximale hoogte 12 m mag bedragen;

        3. andere bouwwerken van openbaar nut, dat de maximale hoogte 3 m mag bedragen.

6.3 ontheffing van de bouwregels

 

6.3.1 Afhankelijk wonen mindervaliden en mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ten behoeve van afhankelijk wonen, mindervaliden en mantelzorg ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2.2, onder a, voor de bouw van extra bijbouwen met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 80 m², met dien verstande dat het voorgeschreven bebouwingspercentage ten aanzien van het bouwperceel met ten hoogste 5% mag worden verhoogd mits de maximale oppervlaktemaat voor afhankelijke woonruimte als genoemd in artikel 6.5.2 niet overschreden wordt en voldaan wordt aan de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

      1. het straat- en bebouwingsbeeld, alsmede beeldkwaliteit:

rekening dient gehouden te worden met een verantwoorde, samenhangende en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing ter waarborging van de stedenbouwkundige (beeld)kwaliteit, gelet hierbij wordt op:

        1. een goede samenhang tussen bouwmassa en gevelbeeld;

        2. de samenhang met aangrenzende bebouwing;

        3. het beeld van bebouwd en onbebouwd deel van het perceel;

        4. de hoogtedifferentiatie.

      1. de gebruiksmogelijkheden:

een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken dient voorkomen te worden;

      1. de woonsituatie:

het in stand houden c.q. garanderen van een goede woonsituatie binnen deze en andere bestemmingen, in het bijzonder met het oog op:

        1. de lichttoetreding/ bezonning / schaduwwerking ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

        2. het uitzicht;

        3. de aanwezigheid van voldoende privacy.

 

6.3.2 Hogere goothoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 6.2.1 onder a en b, ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder f voor de bouw van een woning met een goothoogte van maximaal 1,5 m meer dan de op de aangegeven hoogte, onder de voorwaarden dat:

      1. de ontheffing uitsluitend wordt verleend indien het bouwplan in stedenbouwkundig opzicht past in de omgeving, daarbij lettend op de situering, de kapvorm en hoogtedifferentiatie met in acht name van het beeldkwaliteitplan;

      2. het bouwplan een in architectonisch opzicht afgerond bouwplan betreft dat niet kan worden gerealiseerd binnen de bepalingen van artikel 6.2.1 onder f zonder daarbij in essentieel opzicht af te wijken van de architectonische uitgangspunten welke aan het bouwplan ten grondslag liggen.

6.4 specifieke gebruiksregels

 

6.4.1 Algemeen

In aanvulling op artikel 7.10 Wro wordt tot een gebruik in strijd met deze bestemming in ieder geval begrepen een gebruik van bouwwerken:

      1. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, seksinrichting, escortbedrijf, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf;

      2. voor de uitoefening van een groothandelsbedrijf;

      3. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende bijbouwen, tenzij vrijstelling is ontheffing als bedoeld in artikel 6.5.1;

      4. voor zover het vrijstaande bijbouwen betreft voor permanente of tijdelijke bewoning als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte tenzij vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 6.5.2;

      5. voor de verkoop van motorbrandstoffen.

 

6.4.2 Aanvullend

In aanvulling op artikel 7.10 Wro wordt tot een gebruik in strijd met deze bestemming in ieder geval begrepen een gebruik van gronden:

      1. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf;

      2. als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

      3. voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

      4. voor de verkoop van motorbrandstoffen.

6.5 Ontheffing van de gebruiksregels

 

6.5.1 Aan huis gebonden bedrijfsmatige activiteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd otnheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.4.1 onder c, voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende gebouwen, met dien verstande dat:

      1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

      2. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woon karakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:

        1. in principe geen ontheffing wordt verleend voor het uit- oefenen van die bedrijvigheid welke vergunningplichtig is op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Besluit van 5 januari 1993, Stb. 1993, nr. 50) dan wel een Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de Wet milieubeheer, tenzij bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van het bedrijf blijkt, dat het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is. Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, evenals de verkeersaantrekking;

        2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

        3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;

        4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het bijbouw en/of hoofdgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;

      3. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;

      4. het onttrekken van (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf ten minste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;

      5. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van de aan-huis- gebonden bedrijfsmatige activiteit;

      6. ten hoogste 35% van het oppervlak van de woning en de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van de aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteit in gebruik mag zijn, tot een maximum van 50 m².

 

6.5.2 Afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tijdelijk ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.4.1 onder d voor het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

      1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

      2. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt;

      3. een goede woonsituatie binnen deze bestemming in stand gehouden c.q. gegarandeerd wordt;

      4. de afhankelijke woonruimte een oppervlakte heeft van maximaal 80 m²;

      5. de bijbouw gelegen is op maximaal 15 m van het hoofdgebouw.

 

6.5.3 Intrekking

De in artikel 6.5.3 bedoelde ontheffing wordt ingetrokken indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit het oogpunt van mantelzorg is te komen vervallen.