Planregels

 

Bestemmingsplan

“Gemert-Bakel Buitengebied

Herziening April 2013”


 

Inhoud

Hoofdstuk 1.       Inleidende regels.. 3

Artikel 1.     Naamgeving.. 3

Artikel 2.     Begrippen.. 3

Artikel 3.     Wijze van meten.. 8

Hoofdstuk 2.       Bestemmingsregels.. 10

Artikel 4.     Agrarisch.. 10

Artikel 5.     Agrarisch- Agrarisch bedrijf. 13

Artikel 6.     Groen.. 19

Artikel 7.     Wonen.. 21

Artikel 8.     Waarde-Archeologie- 4. 26

Artikel 9.     Waarde-Archeologie- 5. 28

Artikel 10.        Anti- dubbeltelbepaling.. 31

Artikel 11.        Algemene bestemmingsregels. 31

Artikel 12.        Algemene bouwregels. 31

Artikel 13.        Algemene gebruiksregels. 31

Artikel 14.        Algemene aanduidingsregels. 32

Artikel 15.        Algemene afwijkingsregels. 35

Artikel 16.        Nadere eisen.. 37

Artikel 17.        Algemene procedureregels. 37

Hoofdstuk 5.         Overgangs- en slotregels.. 38

Artikel 18.        Overgangsrecht.. 38

Artikel 19.        Slotregel. 39

 


Hoofdstuk 1.     Inleidende regels

 

Leeswijzer

Aan iedere bestemming zijn regels gebonden die te maken hebben met het gebruik van de grond en van de zich daarop bevindende bouwwerken. Om er zeker van te zijn dat u van alle rechten en plichten op de hoogte bent, wordt geadviseerd de planregels in de volgende volgorde te lezen:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels;

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;

Hoofdstuk 3: Algemene regels;

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

 

De toelichting van het bestemmingsplan geeft u meer inzicht in de bedoelingen van het totale bestemmingsplan.

 

 

Artikel 1.    Naamgeving

 

Dit plan kan worden aangehaald als bestemmingsplan “Gemert-Bakel Buitengebied, herziening april 2013“

 

Artikel 2.    Begrippen

 

Toelichting

Een bestemmingsplan moet zo duidelijk mogelijk aangeven wat wel en wat niet op een bepaalde locatie is toegestaan en ook wat de ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Om die duidelijkheid te geven, moet een aantal kernbegrippen dat wordt gebruikt, duidelijk worden omschreven. In artikel 2 ‘Begrippen’ wordt een juridisch sluitende omschrijving gegeven van een aantal begrippen uit het plan. Voor degenen die met het plan te maken krijgen, betekent een goede begripsomschrijving een stuk zekerheid. Immers bij het toetsen van aanvragen om vergunning met of zonder afwijking van het bestemmingsplan of wijziging op grond van het bestemmingsplan zullen burgemeester en wethouders deze begripsomschrijvingen in voorkomende gevallen – moeten – hanteren. Dit geldt ook voor de rechter, die een besluit moet beoordelen als daartegen beroep of hoger beroep is ingesteld.

 

Plan

Het bestemmingsplan “Gemert-Bakel Buitengebied, herziening april 2013” van de gemeente Gemert- Bakel zoals vervat in de verbeelding en de bijbehorende regels;

 

Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1652.Buitengebied042013-VA01. met de bijbehorende regels en bijlagen;

 

Verbeelding

De verbeelding, waarop de bestemmingen en aanduidingen van de gronden die in het plangebied zijn gelegen, zijn aangegeven;

 

Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deze regels de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/ of het bebouwen van gronden;

 

Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

Aan huis verbonden bedrijf

het zonder personeel bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van bedrijfsmatige

activiteiten geheel of overwegend door middel van handwerk, geen detailhandel zijnde en

uitgezonderd prostitutie, waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een

woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

Aan huis verbonden beroep

Het door een van de bewoners beroepsmatig aan huis verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, haarverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, prostitutie uitgezonderd, dat door zijn beperkte omvang met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs) woning met de daarbij behorende bijbouwen kan worden uitgeoefend;

 

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen

Commissie van deskundigen op het gebied van agrarische bedrijfsactiviteiten en agrarische ontwikkelingen die gemeenten adviseert over aanvragen op dit beleidsterrein. De commissie is ingesteld door de Stichting Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen te Tilburg die op haar beurt is opgericht door de Stichting Advisering Buitengebied te Tilburg.

 

Adviescommissie Toerisme en Recreatie

Commissie van deskundigen op het gebied van recreatie en toerisme die gemeenten  adviseert over aanvragen op dit beleidsterrein. De commissie is ingesteld door de Stichting Adviescommissie Toerisme en Recreatie te Tilburg die op haar beurt is opgericht door de Stichting Advisering Buitengebied te Tilburg.

 

Afhankelijke woonruimte

Een (gedeelte van een) bijbehorend bouwwerk die qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

 

Archeologisch monument

Terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

 

Archeologische waarden

De waarden die aan gronden zijn toegekend in verband met de daar voorkomende archeologische relicten;

 

Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

Bebouwingspercentage

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

 

Beeldbepalend pand

de aan een bouwwerk toegekende waarde met betrekking tot karakteristiek, gaafheid/herkenbaarheid (materie en concept), ouderdom en samenhang;

 

Beeldkwaliteit

waardering en herkenning van alle visuele waarnemingen vanaf een bepaalde locatie;

 

Beeldkwaliteitplan buitengebied

geformuleerde en toetsbare beeldkwaliteiten opgenomen in een als zodanig door de raad vastgesteld beeldkwaliteitplan;

 

Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak;

 

Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. Het bestemmingsvlak is de ruimtelijke eenheid, waarbinnen de bebouwing, de ondersteunende voorzieningen en de groene erfinrichting ten behoeve van de desbetreffende bestemming zijn geconcentreerd;

 

Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

 

Bouwwerk

Elke bouwconstructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

Bouwwerk geen gebouw zijnde

Een bouwwerk dat geen gebouw is;

 

Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het zelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

 

Cultuurhistorische waarden

De waarden die aan een gebied of object worden toegekend in verband met het voorkomen van archeologische waarden, bouwkundige waarden of historische landschapswaarden al dan niet in onderlinge samenhang of beïnvloeding. Er is dan sprake van een driedeling:

- archeologische waarden;

- bouwkundige waarden of waarden van de gebouwde (of: bebouwde) omgeving;

- historische landschapswaarden of historisch- geografische waarden;

 

Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

Extensieve recreatie

Die vormen van recreatie welke in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving en die naar hun aard harmoniëren met natuur en landschap, zoals wandelen, fietsen, skeeleren, kanoën en paardrijden;

 

Extensiveringsgebied

Een ruimtelijk begrensd gedeelte van een gebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is;

 

Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

Gebruiken

Gebruiken, doen of laten gebruiken;

 

Groene erfinrichting

Een groenelement, bestaande uit beplanting en / of andere groenelementen, zoals een poel of een vlinderweide, dat gelegen is binnen een bestemmingsvlak. De groene erfinrichting is van belang voor het behoud of versterken van de beeldkwaliteit ter plaatse;

 

Grondgebonden agrarisch bedrijf

Agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Dit zijn in ieder geval melkrundveehouderijen die op de huiskavel en de directe omgeving voldoende areaal grond er beschikking hebben voor ruwvoederproductie en/of weidegang.

 

Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

 

Hoofdverblijf

De plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfsplaats is, die tenminste bestaat uit een keuken, woon- , was- en slaapgelegenheid.

 

Huishouden

Een aantal door eerstegraads familie- of vergelijkbare band aan elkaar gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde gemeenschappelijke voorzieningen en de gezamenlijke toegang in één wooneenheid (zoals een gezin, een gezin met inwonende familieleden of een woongroep);

 

Inwoning

Het gebruik maken van extra onzelfstandige woonruimte in een bestaande woning waarin een gedeelte van de huishouding is gehuisvest;

 

Kampeermiddel

Een tent, vouwwagen, kampeerauto of een caravan, met uitzondering van stacaravans, dan wel enig ander onderkomen of voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is en dat geheel of gedeeltelijk blijvend is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

Kampeerterrein

Een terrein dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor en blijkens die inrichting ook bestemd is om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

 

Klein geïsoleerd water

Een oppervlaktewater met een natuurlijke bodem zoals zand, leem, of klei, dat niet in verbinding staat met ander oppervlaktewater;

 

Mantelzorg

Het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak. De zorgverlening vindt plaats op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

 

Milieucategorie

De milieucategorie die aan een bepaalde bedrijfsactiviteit is toegekend in de Brochure Bedrijven en milieuzonering, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeente zoals deze luidt op de datum van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

 

Minicamping

Een kampeerterrein waarop na ontheffing maximaal 25 kampeermiddelen mogen worden geplaatst gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober.

 

Nevenfunctie / nevenactiviteit

Activiteiten op een bestemmingsvlak die niet rechtstreeks de hoofdfunctie betreffen en ondergeschikt zijn aan deze hoofdfunctie;

 

Omgevingsvergunning

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

 

Omschakeling agrarisch bedrijf

Het geheel, dan wel in overwegende mate binnen een bestaand agrarisch bestemmingsvlak overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar een andere agrarische bedrijfsvorm. Onder omschakeling wordt ook verstaan het omzetten van een niet-agrarisch bestemmingsvlak in een agrarisch bestemmingsvlak;

 

Perceelsgrens

Een kadastrale grens van een perceel;

 

Permanente bewoning

Bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

 

Recreatie

Alle activiteiten die in de vrije tijd plaatsvinden en ontspanning als doel hebben;

 

Recreatiebedrijf

Een bedrijf dat gericht is op het bieden van mogelijkheden ten behoeve van recreatief dag- en nachtverblijf;

 

Ruimtelijke kwaliteit

Het behoud en de versterking van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorisch waardevolle kwaliteiten maar ook een verbetering van de kwaliteit van de bebouwde omgeving;

 

Trekkershut

Een recreatieverblijf van eenvoudige constructie en met een maximale grootte van 15 m², voor (nacht)verblijf voor wisselende groepen van recreanten, die elders hun hoofdverblijf hebben;

 

Vergund

een vergunning met een onherroepelijke status, al dan niet bestaand,  ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-bestemmingsplan;

 

Verwevingsgebied

Een ruimtelijk begrensd gedeelte van een gebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;

 

Voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn over het perceel strak langs de voorgevel van een gebouw tot aan de zijdelingse perceelgrenzen die niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen;

 

Vormverandering van een bestemmingsvlak

Een wijziging van de begrenzing van een bouwblok zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.

 

Waterberging

Het in tijden van overvloedige neerslag tijdelijk vasthouden van water.

 

Waterhuishouding

De wijze waarop water in een bepaald gebied wordt opgenomen, zich verplaatst, gebruikt, verbruikt en afgevoerd wordt.

 

Woning

Een (gedeelte van een) gebouw dat met noodzakelijke (omgevings)vergunning gerealiseerd is met de doelstelling om één huishouden te huisvesten.

 

Wijzigingsplan

Een wijzigingsplan op grond van artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening


Artikel 3.    Wijze van meten

 

Toelichting

Wat geldt voor de begripsbepalingen, geldt ook voor de wijze van meten, de manier dus waarop wordt vastgesteld of in een concreet geval voldaan wordt aan de toegestane hoogte, breedte, oppervlakte, onderlinge afstand, etc. Het bestemmingsplan moet duidelijk aangeven hoe er moet worden gemeten.

 

Algemeen

De bepalingen in deze planregels over plaatsing, afstanden en maten zijn niet van toepassing op goot- en kroonlijsten, pilasters, plinten, stoeptreden, kozijnen, dorpels, schoorstenen en soortgelijke ondergeschikte bouwdelen.

 

Peil

Het bouwpeil overeenkomstig de gemeentelijke bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte terrein;

 

Meetregels

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

De dakhelling

Langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

 

De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel met dien verstande dat:

a. goten van het totaal aan dakkapellen met een gezamenlijke, kleinere breedte dan 50% van de breedte van het dakvlak, waarin zij zijn geplaatst, topgevels, schoorstenen, antennes en andere ondergeschikte bouwdelen, niet meegerekend worden;

b. de goothoogte van gebouwen met een rieten kap wordt gemeten vanaf het peil tot de onderkant van de rieten kap;

c. voor platte daken geldt: vanaf het peil tot de snijlijn van de gevel met de bovenzijde van het dakvlak.

 

De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Ruimten, die tot 1 meter onder het peil zijn gelegen worden niet meegeteld bij het berekenen van de inhoud van een gebouw.

 

De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftschachten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk

Tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren)

 

De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

Bebouwd oppervlak

Het gezamenlijke oppervlak op een bestemmingsvlak van de gebouwen, en van uitsluitend die vrijstaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die een overdekte ruimte vormen tenminste 1 meter boven peil. Het oppervlak van de bouwwerken wordt gemeten door middel van projectie en wel 1 meter boven peil.

 

De breedte van een bestemmingsvlak

Tussen de twee zijdelingse grenzen van het bestemmingsvlak, gemeten op een afstand van 10 meter van de naar de zijde van de weg gekeerde bestemmingsgrens.

 

De afstand tot een perceelsgrens

De afstand tot de zijdelingse/achterste perceelgrens: de kortste afstand van enig punt van een gebouw of bouwwerk tot de zijdelingse/achterste perceelgrens.

 

De afstand tussen gebouwen

De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

 

 


Hoofdstuk 2.              Bestemmingsregels

 

 

Hoofdbestemmingen

 

Artikel 4.    Agrarisch

 

Toelichting

De bestemming Agrarisch is van toepassing op een groot gedeelte van het buitengebied met overwegend een agrarische functie.

 

4.1.         Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1.         Al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik;

2.         Behoud en /of herstel van de natuurlijke, aardkundige waarden en beeldkwaliteit, afgestemd indien aangeduid op de verbeelding en / of omschreven in het beeldkwaliteitplan;

3.         Extensief recreatief medegebruik;

4.         Onverharde wandelpaden;

5.         Waterhuishoudkundige voorzieningen en waterlopen;

4.2.         Bouwregels

Op of in de in dit artikel bedoelde gronden mag gebouwd worden onder de volgende voorwaarden:

  1. Er mogen geen gebouwen worden opgericht;
  2. Bouwwerken geen gebouw zijnde mogen alleen worden opgericht als zijnde erfafscheiding met een maximale hoogte van 1,5 meter;

4.3.         Afwijken van de bouwregels

 

Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

4.4.         Specifieke gebruiksregels

De volgende werken en / of werkzaamheden worden in ieder geval aangemerkt als met de bestemming strijdig gebruik en zijn dus verboden:

  1. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie;
  2. bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
  3. het gebruik als parkeerterrein;
  4. het gebruik als kampeerterrein.

4.5.         Afwijken van de gebruiksregels

Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

4.6.         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden      

4.6.1.    Verboden uitvoering van werken en/of werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Agrarisch’ zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

1.         Afgraven, vergraven en egaliseren van de bodem;

2.         Ophogen van de bodem;

3.         Aanleggen of verwijderen van kaden en/of het aanbrengen van veranderingen in bestaande kaden;

4.         Diepploegen en diepwoelen;

5.         Graven, verbreden, verbeteren of dempen van sloten, greppels of kleine geïsoleerde wateren

6.         Aanleggen van drainage; 

7.         Aanbrengen van oppervlakteverharding;

8.         Aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;

9.         Vellen of rooien van houtgewas;

10.       Het aanplanten van houtgewas ten behoeve van een boomteeltbedrijf.

 

4.6.2.    Voorwaarden

De genoemde werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden zoals omschreven in de bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitplan.

 

4.6.3.    Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning is vereist voor normaal onderhoud en beheer (werkzaamheden in de bodem tot een diepte van maximaal 40cm).

 

4.7.         Wijzigingsregels

 

4.7.1.    Natuurontwikkeling

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Natuur’ of de bestemming ‘Groen’ met de dubbelbestemming “Waarde- natuur en landschap” ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe natuur- en/of landschapselementen.

 

4.7.2.    Vormverandering agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch-Agrarisch bedrijf’, ten behoeve van een vormverandering van een bestemmingsvlak ‘Agrarisch-Agrarisch bedrijf’ indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         er is een concreet bouwplan;

2.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

e. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

3.         Bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;

4.         er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

5.         er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die eventueel zijn toegekend aan de gronden betrokken bij de wijziging.

 

4.7.3.    Vergroting agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen ten behoeve grootteverandering van de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         er is een concreet bouwplan;

2.         het agrarisch bedrijf is niet gelegen in een gebied met de aanduiding ‘extensiveringsgebied’;

3.         het bestemmingsvlak heeft na vergroting een maximale omvang van 1,5 hectare;

4.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

e. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

5.         Bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;

6.         er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

7.         er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die eventueel zijn toegekend aan de gronden betrokken bij de wijziging.

 

4.7.2.    Vergroting woonbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen ten behoeve van de vorm- en/of grootteverandering van de bestemming ‘Wonen’ indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         dit is nodig om een ontwikkeling, die plaatsvindt binnen de bouwregels van deze bestemming        m.b.t. maatvoering en afstanden, te kunnen realiseren;

2.         agrarische bedrijven in de omgeving worden niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt;

3.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

e. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

4.         Bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;

5.         er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

6.         er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die eventueel zijn toegekend aan de gronden betrokken bij de wijziging.

 

.

 


Artikel 5.    Agrarisch- Agrarisch bedrijf 

 

Toelichting

De bestemming Agrarisch – Agrarisch Bedrijf is toegekend aan die locaties waar sprake is van bedrijfsmatige agrarische activiteiten met bebouwing en ondersteunende voorzieningen. Niet alle agrarische activiteiten zijn zonder meer toegestaan. Afhankelijk van de ligging is dit beperkt tot (een) bepaalde bedrijfsvorm(en). Dit is op de verbeelding aangeduid.

 

5.1.         Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch- Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn algemeen bestemd voor:

1.         de uitoefening van één agrarisch bedrijf;

2.         één bedrijfswoning, voor zover reeds vergund al dan niet bestaand ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpplan;

2.         voorzieningen zoals mestopslagsilo’s, voer- en mestplaten, mest- of waterbassins van folie, permanente en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

3.         voorzieningen ten behoeve van waterberging en – infiltratie;

4.         voorzieningen ten behoeve van een duurzame ontwikkeling en exploitatie van het desbetreffende bedrijf zoals mestverwerking, energie – opwekking en biovergisting;

5.         verharding;

6.         groene erfinrichting;

 

en specifiek bestemd voor:

7.         grondgebonden activiteiten ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch –grondgebonden”;

5.2.         Bouwregels

 

5.2.1.    Algemeen

Op of in de in dit artikel bedoelde gronden mag, ten dienste van hetgeen omschreven in de bestemmingsomschrijving, het volgende worden gebouwd:

1.         Bedrijfsbebouwing;

2.         Bouwwerken geen gebouw zijnde;

3.         Ondersteunende kassen;

4.         Overige voorzieningen.

 

5.2.2.               Maatvoering

Op of in de in dit artikel bedoelde gronden mag gebouwd worden met inachtneming van de volgende maatvoering:

1.         de oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen mag maximaal 80% van het bestemmingsvlak bedragen, tenzij uit de verbeelding een afwijkend bebouwingspercentage blijkt;

2.         de reeds vergunde al dan niet bestaande bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750m³;

3.         de maximale oppervlakte voor ondersteunende kassen is 1000 m2;

4.         de maximale goothoogte van gebouwen is 4,5m¹, tenzij uit de verbeelding een andere hoogte blijkt;

5.         de maximale bouwhoogte van gebouwen is 11m¹, tenzij uit de verbeelding een andere hoogte blijkt;

6.         de maximale toegestane bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde is 12m¹;

7.         de onderlinge afstand tussen bouwwerken mag maximaal 15m¹ zijn;

8.         de hoogte van erfafscheidingen mag maximaal 2m¹ zijn;

9.         de minimale afstand van bouwwerken tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens is 3m¹, met uitzondering van erfafscheidingen welke op de perceelsgrens mogen worden gerealiseerd;

10.       de maximale oppervlakte van uitbreiding van bebouwing zonder een goedgekeurd erfbeplantingsplan is 20m²;

11.       ondergronds bouwen is toegestaan voor het realiseren van mestputten onder bedrijfsgebouwen.

 

5.3.         Afwijken van de bouwregels

 

Specifieke afwijkingsregels

 

5.3.1.    Vergroting inhoud woning

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels om bij boerderijen met de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’, het inpandige voormalige bedrijfsgedeelte, zoals de stal, te gebruiken voor woondoeleinden ook al betekent dit dat de inhoud van de woning daarmee groter wordt dan de toegelaten maximum inhoud. Er mag echter geen uitbreiding van de bebouwing plaatsvinden. Tevens moeten aanbouwen die later aan het pand zijn aangebouwd en die dus niet als “origineel” zijn te kwalificeren worden gesloopt.

 

5.3.2.    Uitbreiding ondersteunende kassen

Burgemeester en wethouders kunnen binnen de bestemming “Agrarisch - Agrarisch bedrijf” bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen van teeltondersteunende kassen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         de oppervlakte is maximaal 5000 m2;

2.         de ondersteunende kassen zijn uit een oogpunt van agrarische bedrijfsvoering noodzakelijk;

3.         na de realisatie van de ondersteunende kassen is er geen sprake van een gespecialiseerd            glastuinbouwbedrijf;

4.         om bovenstaande randvoorwaarden te beoordelen wordt een advies van de Adviescommissie         Agrarische Bouwaanvragen gevraagd;

5.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

 

5.3.3.    Hogere bouw- en goothoogte bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde

Burgemeester en wethouders kunnen voor de gronden met de bestemming “Agrarisch- Agrarisch bedrijf” bij omgevingsvergunning afwijken van de maximaal toegestane maatvoering met betrekking op de goot- en bouwhoogte die geldt voor de bedrijfsgebouwen en de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouw zijnde mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden dat:

1.         de hogere maat is noodzakelijk in verband met een doelmatige bedrijfsvoering;

2.         er geen onevenredige aantasting plaats vindt van de waarden van omliggende bestemmingen;

3.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

 

5.3.4.    Afwijking onderlinge afstandsgrens gebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen voor gronden met de bestemming “Agrarisch- Agrarisch bedrijf” bij omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven maximale onderlinge afstand van 15 meter tussen bouwwerken mits een inrichtingsplan uitwijst dat de grotere afstand blijft passen binnen de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan en daarmee ruimtelijk aanvaardbaar is.

 

Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

 

5.4.         Specifieke gebruiksregels

Onder met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

1.         Het gebruik van gebouwen anders dan de bedrijfswoning voor bewoning;

2.         Het binnen gebouwen meer dan één bouwlaag gebruiken voor het houden van dieren.

5.5.         Afwijken van de gebruiksregels

 

Specifieke afwijkingsregels

 

5.5.1.    Gebruik (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen voor niet agrarische doeleinden

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor niet-agrarisch gebruik van (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         het betreft statische opslag van naar hun aard statische goederen;

2.         uit een bedrijfsplan blijkt dat er sprake is van een nevenactiviteit bij de hoofdfunctie;

3.         het betreft een oppervlakte van maximaal 1.000m2;

4.         de opslag is niet bestemd voor handelsdoeleinden;

5.         de opslag staat niet ten dienste van een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf.

 

5.5.2.    Verkoop van op het (agrarische) bedrijf vervaardigde of geteelde producten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor detailhandel op een (agrarisch) bedrijf mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         het betreft de rechtstreekse verkoop van op het bedrijf vervaardigde of geteelde     producten;

2.         de voor deze detailhandel gebruikte oppervlakte bedraagt maximaal 200m2.

 

5.5.3.    Tijdelijke huisvesting van werknemers

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van werknemers in verband met seizoenarbeid op een agrarisch bedrijf voor maximaal vijf jaar bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         de tijdelijke huisvesting vindt plaats binnen de bestaande bebouwing of in verplaatsbare     stacaravans of woonunits binnen het bestemmingsvlak;

2.         uit een bedrijfsplan blijkt dat in (een) bepaalde periode(n) sprake is van een grote arbeidsbehoefte waarvoor tijdelijk werknemers moeten worden aangetrokken die in de periode        dat zij op het bedrijf werken hier ook worden gehuisvest;

3.         in het bedrijfsplan wordt aangegeven in welke periode het gebruik van de bebouwing voor de          huisvesting plaatsvindt. Hierbij geldt een maximum van zes maanden per kalenderjaar;

4.         uit het bedrijfsplan blijkt dat de huisvesting alleen ten dienste staat van de huisvesting van            tijdelijke werknemers die op het desbetreffende agrarische bedrijf zelf werkzaam zijn;

5.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

e. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

6.         er vind geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen waaronder die van         omwonenden en ( agrarische) bedrijven;

7.         in de ontheffing wordt opgenomen dat deze vervalt in elk geval 5 jaar na de datum waarop ze         is verleend.

 

5.5.4.    Verbreding landbouw

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels om agrarische bedrijfsgebouwen te gebruiken voor het treffen van voorzieningen ten behoeve van de dagopvang van kinderen, ouderen of gehandicapten waarin de agrarische functie een onderdeel is van de opvang. Verder kunnen zij afwijken van de gebruiksregels voor het ontvangen en rondleiden van bezoekers op het bedrijf. In beide gevallen geldt als voorwaarde dat uit een bedrijfsplan blijkt dat de activiteiten een ondergeschikte nevenactiviteit vormen ten opzichte van de hoofdactiviteit van het agrarische bedrijf.

5.6.         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden      

 

5.6.1..   Verboden uitvoering van werken en/of werkzaamheden

Het is verboden op of in de in 5.1. bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) erfbeplanting te verwijderen.

 

5.6.2.    Voorwaarden

Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitplan.

 

Voor het verwijderen van erfbeplanting geldt in dit verband dat uit een nieuw (erf)inrichtingsplan moet blijken dat aan artikel 11.1. kan worden voldaan.

 

5.6.3.    Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning is vereist voor normaal onderhoud en beheer.

5.7.         Wijzigingsregels

 

5.7.1.    Vormverandering

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch-Agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch’, ten behoeve van een vormverandering van een bestemmingsvlak ‘Agrarisch-Agrarisch bedrijf’ indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         er is een concreet bouwplan;

2.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

e. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

3.         Bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;

4.         er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

5.         er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die eventueel zijn toegekend aan de gronden betrokken bij de wijziging.

 

5.7.2.    Vergroting

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen ten behoeve grootteverandering van de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         er is een concreet bouwplan;

2.         het agrarisch bedrijf is niet gelegen in een gebied met de aanduiding ‘extensiveringsgebied’;

3.         het bestemmingsvlak heeft na vergroting een maximale omvang van 1,5 hectare;

4.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

e. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

5.         Bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;

6.         er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;

7.         er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de waarden die eventueel zijn toegekend aan de gronden betrokken bij de wijziging.

 

5.7.5.    Bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ en de bestemming ‘Agrarisch’ ten behoeve van een bedrijfsbeëindiging indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         het agrarisch bedrijf is niet gelegen in een gebied met de aanduiding ‘landbouwontwikkelingsgebied’;

2.         het moet aannemelijk gemaakt zijn dat het handhaven van de agrarische bestemming vanuit ruimtelijk en/of milieuhygiënisch oogpunt gezien niet meer in de rede ligt terwijl de bestemming ‘Wonen’ vanuit die optiek wel aanvaardbaar is;

3.         andere functies in de omgeving mogen niet belemmerd worden.

 

5.7.6.    Omschakeling naar agrarisch verwant bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ en de bestemming ‘Agrarisch’ als er sprake is van een voormalig agrarische bedrijfslocatie, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         de locatie is niet gelegen in een gebied zoals in de provinciale Verordening Ruimte aangeduid als ‘Ecologische Hoofdstructuur’;

2.         de nieuwe activiteit draagt bij aan de ontwikkeling van de plattelandseconomie en versterkt de kernkwaliteiten van het desbetreffende gebied zoals omschreven in de gemeentelijke Structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte;

3.         andere functies in de omgeving mogen niet worden belemmerd;

4.         milieurechten dienen te worden ingetrokken;

5.         de bedrijvigheid dient kleinschalig te zijn;  

6.         er is geen sprake van detailhandel;

7.         het nieuwe bestemmingsvlak heeft de maximale omvang van 1,5 hectare;

8.         er dient sloop van overtollige gebouwen plaats te vinden;

9.         er mag geen sprake zijn geweest van sloop van bedrijfsgebouwen die heeft           plaatsgevonden in het kader van de regeling ruimte-voor-ruimte;

10.       bij hergebruik van monumentale en beeldbepalende planden dient het karakter van het pand te worden gerespecteerd;

11.       er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

e. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

f.  Reclameaanduidingen zijn bescheiden;

g. Er mag geen buitenopslag op het erf plaatsvinden;

12.       Bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;

 

 

5.7.7.    Omschakeling naar niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch – Agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ en de bestemming ‘Agrarisch’ als er sprake is van een voormalig agrarische bedrijfslocatie, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         de locatie is niet gelegen in een gebied zoals in de provinciale Verordening Ruimte aangeduid als ‘Ecologische Hoofdstructuur’;

2.         de nieuwe activiteit draagt bij aan de ontwikkeling van de plattelandseconomie en versterkt de kernkwaliteiten van het desbetreffende gebied zoals omschreven in de gemeentelijke Structuurvisie en de provinciale Verordening Ruimte;

3.         andere functies in de omgeving mogen niet worden belemmerd;

4.         milieurechten dienen te worden ingetrokken;

5.         de bedrijvigheid dient kleinschalig te zijn;

6.         er zijn slechts bedrijven toegestaan die behoren tot de milieucategorieën 1 en 2;

7.         het nieuwe bestemmingsvlak heeft de maximale omvang zoals in onderstaande tabel in de tweede kolom is weergegeven;

8.         de bebouwing heeft de maximale oppervlakte zoals in onderstaande tabel in de derde kolom is weergegeven;

9.         er dient sloop van overtollige gebouwen plaats te vinden;

10.       er mag geen sprake zijn geweest van sloop van bedrijfsgebouwen die heeft           plaatsgevonden in het kader van de regeling ruimte-voor-ruimte;

11.       bij hergebruik van monumentale en beeldbepalende planden dient het karakter van het pand te worden gerespecteerd;

12.       er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

e. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

f.  Reclameaanduidingen zijn bescheiden;

g. er mag geen buitenopslag op het erf plaatsvinden;

13.       Bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;

 

Omvang huidig bestemmingsvlak (A-AB)

Omvang nieuw bestemmingsvlak (B)

Maximale oppervlakte bedrijfsbebouwing

> 1 hectare

5000 m2

600 m2

0,8 tot 1 hectare

4000 m2

500 m2

0,6 tot 0,8 hectare

3000 m2

400 m2

0,3 tot 0,6 hectare

2000 m2

300 m2

< 0,3 hectare

2000 m2

200 m2

Tabel 1: omvang nieuw bestemmingsvlak VAB locatie, omvang nieuwe bebouwing VAB locatie

 

5.7.8.    Boerderijsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ om de boerderij te splitsen tot twee woningen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         het agrarisch bedrijf is niet gelegen in een gebied met de aanduiding ‘landbouwontwikkelingsgebied’;

2.         de splitsing moet redelijkerwijs noodzakelijk zijn om het monument of beeldbepalend pand in        stand te houden. Dit betreft in ieder geval de boerderijen die gebouwd zijn voor 1950;

3.         splitsing komt pas aan de orde als de volgende opties gezien de feitelijke situatie redelijkerwijs     niet haalbaar zijn gebleken:

            - woning met nevenfunctie (aan huis gebonden beroep, garage e.d.);

            - realiseren van één grote woning;

4.         de inhoud van het te splitsen pand mag niet worden vergroot;

5.         ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd;

6.         het uitgangspunt is de samenhang tussen monumentale en/of beeldbepalend bebouwing en          het slopen van de overtollige bebouwing die geen monumentaal en/of beeldbepalend karakter           heeft;

7.         per woning is maximaal 100m2 aan bijbouwen toegestaan.

 

5.7.9.    Omschakeling naar recreatie

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch- Agrarisch Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Recreatie’ voorzien van een bebouwingspercentage, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

e. Parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;

2.         agrarische bedrijven in de omgeving mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden           beperkt;

3.         het bestemmingsvlak is maximaal 1,5 hectare

4.         er zijn slechts recreatiebedrijven toegestaan die behoren tot de milieucategorieën 1 en 2;

5.         Bij toename van bebouwing of verharding dient aangegeven te worden hoe met water wordt omgegaan; er zal in alle gevallen minimaal hydrologisch neutraal gebouwd dienen te worden;

6.         uit een bedrijfsplan blijkt dat er sprake is van een duurzame, bedrijfsmatige activiteit;

7.         de locatie is niet gelegen in het Landbouwontwikkelingsgebied of een “RNLE-landschapsdeel”;

8.         er moet sprake zijn van een volwaardig kwalitatief waardig bedrijf hetgeen moet zijn          onderbouwd met een advies van de Adviescommissie Recreatie en Toerisme.

 

           

Artikel 6.    Groen

 

Toelichting

De bestemming Groen is toegekend aan die locaties buiten de bestemming Natuur, waar in die mate sprake is van landschappelijke waarde dat een afzonderlijke hierop gerichte bestemming gerechtvaardigd is. Deze gronden hebben tevens altijd de dubbelbestemming Waarde- Natuur en landschap ter bescherming van de waarden van deze gronden.

 

6.1.         Bestemmingsomschrijving

De voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1.                    groenvoorzieningen;

2.                    bermen en beplanting;

3.                    langzaamverkeerroutes;

4.                    speelvoorzieningen;

5.                    waterlopen en waterpartijen;

 

met daaraan ondergeschikt:

6.                    verhardingen;

7.                     parkeervoorziening;

 

met de daarbij behorende:

8.               bouwwerken, geen gebouw zijnde

6.2.         Bouwregels

6.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 meter mag bedragen.

6.3.         Afwijken van de bouwregels

Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

6.4.         Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

1.         een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

2.         de verkeersveiligheid;

3.         de sociale veiligheid; en

4.         de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

6.5.         Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 7.10 Wro van toepassing.

6.6.         Afwijken van de gebruiksregels

Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

 


 

Artikel 7.    Wonen

 

Toelichting

De bestemming Wonen is toegekend aan alle locaties waar sprake is van bewoning anders dan als onderdeel van een andere bestemming, zoals een agrarisch of niet-agrarisch bedrijf. De maximaal toegestane inhoud van een woning is 600m3. Voor de woningen gerealiseerd op basis van de Ruimte voor Ruimte regeling geldt geen maximale inhoud. Voor (voormalige) woonboerderijen met een zeker cultuurhistorisch karakter geldt dat de totale bouwmassa, dus inclusief inpandige bedrijfsruimten, gebruikt en verbouwd mag worden voor woondoeleinden.

 

7.1.         Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1.         De huisvesting van één huishouden dat er zijn hoofdverblijf heeft;

2.         voorzieningen ten behoeve van waterberging en –infiltratie;

3.         ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', vrijstaande woningen.

7.2.         Bouwregels        

 

7.2.1.    Algemeen

Op of in de in 7.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd:

1.         Eén woning met bijbehorende bouwwerken per bestemmingsvlak of, indien van toepassing, per bouwaanduiding;

2.         gebouwen mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak of, indien van toepassing, bouwvlak worden gebouwd;

3.         op de gronden met de aanduiding ‘vrijstaand’ zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;

4.         het maximaal te bebouwen oppervlak op de gronden met de aanduiding ‘vrijstaand’ is 40 %;

5.         de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw en bijgebouwen is toegestaan, mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent dat het medegebruik van de woning en daarbij behorende bijgebouwen voor aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten beperkt is tot ten hoogste 35% van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende bijbouwen tot maximaal 80 m²;

 

7.2.2.    Maatvoering

Op of in de in 7.1 bedoelde gronden mag worden gebouwd met inachtneming van de volgende maatvoering:

1.         Herbouw (nieuwbouw) van een bestaande woning is alleen toegestaan indien deze plaatsvindt op de bestaande fundering;

2.         De woning mag een inhoud hebben van maximaal 600m³;

3.         Voor het bestemmingsvlak met de aanduiding “Ruimte voor Ruimte” geldt geen maximale inhoudsmaat voor de woning;

4.         De maximale goothoogte van de woning is 4,5 meter, tenzij uit de verbeelding een andere hoogte blijkt;

5.         De maximale bouwhoogte van de woning is 8 meter, tenzij uit de verbeelding een andere hoogte blijkt;

6.         Bij woningen is een bijbehorend bouwwerk toegestaan met een oppervlakte van maximaal 100m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5,5 meter;

7.         Bij woningen zijn bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan met een oppervlakte van maximaal 50 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter enen bouwhoogte van maximaal 5,5 meter;

8.         De onderlinge afstand tussen de (hoofd)gebouwen mag maximaal 15 meter zijn;

9.         De hoogte van erfafscheidingen mag maximaal 2 meter zijn;

10.       De minimale afstand van bouwwerken tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens is 3 meter;

11.       De maximale oppervlakte van uitbreiding van bebouwing zonder een goedgekeurd erfbeplantingsplan is 20m²;

 

 

 

7.2.3.    Maatvoering bouwaanduiding ‘vrijstaand’

In afwijking van het gestelde in artikel 7.2.2 geldt voor de gronden met de aanduiding ‘vrijstaand’ de volgende maatvoering:

1.         hoofdgebouwen dienen binnen de bouwaanduiding te worden gebouwd;

2.         de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;

3.         de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 10 meter bedragen;

4.         het gezamenlijk oppervlak van de aan- en uitbouwen en bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 100 m² bedragen;

5.         voor bijbehorende bouwwerken geldt dat:

a. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 80 m² bedragen;

b. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;

c. de bouwhoogte mag niet meer dan 5,5 meter bedragen;

d. vrijstaande bijgebouwen (buiten de bouwaanduiding) dienen achter de achtergevel c.q. denkbeeldige lijn evenwijdig aan de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

e. in afwijking van het bepaalde onder d., geldt dat in de naar weg toegekeerde zijde (voorgevel) van het hoofdgebouw een bijgebouw mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

- de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;

- de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de bestaande voorgevel van het hoofdgebouw;

- de diepte maximaal 1,2 meter bedragen mag, gemeten vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw waarbij het bepaalde onder 1. in acht moet worden genomen;

- de bouw- en goothoogte respectievelijk maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen;

f. vrijstaande bijgebouwen mogen in de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;

g. in afwijking van het bepaalde onder f. geldt dat bij vrijstaande woningen binnen een strook van 15 meter diep, te rekenen vanaf de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw, vrijstaande bijgebouwen slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd en de afstand tot de overige zijdelingse perceelgrens(zen) ten minste 3 meter dient te bedragen.

h. aan de achter- en zijgevel van het hoofdgebouw mogen aan het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

- de bouwhoogte maximaal 3/4e van de maximaal door het plan toegestane bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;

- indien een kap wordt toegepast, dient de dakhelling van het bijgebouw, bij gelijke nokrichting van het hoofdgebouw, gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;

- de goothoogte mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen;

- in afwijking van het bepaalde in sub 3. mag de goothoogte van het bijgebouw met 25 cm worden verhoogd als dit noodzakelijk is voor architectonische dan wel constructieve inpassing.

6. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erf-/terreinafscheidingen, vlaggenmasten, antennemasten en bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij woningen (zoals carports en overkappingen), mag maximaal 3 meter bedragen;

b. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen mag vóór de naar de wegzijde toegekeerde, op de verbeelding aangegeven, bouwgrens maximaal 1 meter bedragen, uitgezonderd bij hoekpercelen, waar de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen vóór de zijgevel maximaal 1,5 meter mag bedragen, mits deze terreinafscheiding wordt gebouwd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;

c. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen mag achter de naar de weg toegekeerde bouwgrens maximaal 2 meter bedragen;

d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen en die voor antennemasten maximaal 12 meter;

e. de goothoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij woningen (zoals carports en overkappingen) mag maximaal 3 meter bedragen en de bouwhoogte mag maximaal 5,5 meter bedragen;

f. de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij woningen (zoals carports en overkappingen) mag maximaal 50 m² bedragen;

g. een overkapping geplaatst voor de voorgevel mag geen wanden bevatten.

7.3.         Afwijken van de bouwregels

Specifieke afwijkingsregels

 

7.3.1.    Vergroting inhoud woning

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels om bij voormalige boerderijen die de bestemming “Wonen” hebben gekregen, het inpandige voormalige bedrijfsgedeelte, zoals de stal, te gebruiken voor woondoeleinden ook al betekent dit dat de inhoud van de woning daarmee groter wordt dan de toegelaten maximum inhoud, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         Er mag echter geen uitbreiding plaatsvinden;

2.             Aanbouwen die later aan het pand zijn aangebouwd en die dus niet als “origineel” zijn te kwalificeren dienen te worden gesloopt;

3.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

 

7.3.2.    Vergroting maximaal toegestane 100 m2 bijbehorende bouwwerken bij woningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het vergroten van de maximaal toegestane oppervlakte van 100m2 die geldt voor bijbehorende bouwwerken bij de bestemming “Wonen”, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

2.         maximaal 40 % van de te slopen oppervlakte mag teruggebouwd worden. De eerste 100m2 (reeds            gebouwd of niet) waar men zonder ontheffing recht op heeft wordt niet meegenomen in de te slopen oppervlakte;

3.         de maximale oppervlakte dat teruggebouwd mag worden mag maximaal 150m² bedragen, waardoor de totale oppervlakte bijbehorende bouwwerken 250 m2 is;

           

7.3.3.    Vervangende nieuwbouw woningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor vervangende nieuwbouw binnen de bestemming “Wonen” anders dan op de bestaande locatie indien de nieuwe situering uit een oogpunt van beeldkwaliteit dan wel om verkeerstechnische redenen, zoals de afstand tot de weg, een verbetering oplevert.

 

7.3.4.    Hogere bouw- en goothoogte bijgebouwen op de bestemming Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen voor de gronden met de bestemming Wonen bij omgevingsvergunning afwijken van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte die gelden voor de bijgebouwen op gronden met de bestemming Wonen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden dat:

1.         de goot- en/of bouwhoogte in verhouding staan met de goot- en/of bouwhoogte van het      hoofdgebouw;

2.         een hogere goot- en/of bouwhoogte wenselijk is vanuit beeldkwaliteit;

3.         er dient te worden voldaan aan de volgende landschappelijke en ruimtelijke kwaliteitseisen:

a. Landschappelijke inpassing: er dient een kwalitatieve landschappelijke inpassing plaats te vinden; de kwaliteitswinst blijkt uit een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan;

b. Zuinig ruimtegebruik: de inrichting van het bouwvlak bevordert een gunstige verhouding tussen bruto (bestemmings- of bouwvlak) en netto (bebouwing) ruimtebeslag;

c. Ontstening: met het initiatief wordt eveneens bewerkstelligd, dat overtollige bebouwing (niet zijnde cultuurhistorisch waardevol) wordt gesloopt;

d. Bebouwing: de bebouwing is passend bij de aard van de omgeving (hoogte, massa en architectonische kwaliteit) en voldoet aan de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan;

 

7.3.5.    Afwijking onderlinge afstandsgrens gebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen voor gronden met de bestemming Wonen bij omgevingsvergunning afwijken van de voorgeschreven maximale onderlinge afstand van 15 meter van hoofdgebouwen mits een inrichtingsplan uitwijst dat de grotere afstand blijft passen binnen de uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan en daarmee ruimtelijk aanvaardbaar is.

7.4.         Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

1.         Het gebruiken van bijbehorende bouwwerken voor permanente bewoning;

2.         Het gebruiken van gronden en gebouwen voor bedrijfsactiviteiten;

3.         d. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende bijbouwen;

7.5.         Afwijken van de gebruiksregels

 

Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

7.6.         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

7.6.1.    Verboden uitvoering van werken en/of werkzaamheden

Het is verboden op of in de in 7.1. bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) erfbeplanting te verwijderen.

 

7.6.2.    Voorwaarden

Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding, en in het beeldkwaliteitplan.

Voor het verwijderen van erfbeplanting geldt in dit verband dat uit een nieuw (erf)inrichtingsplan moet blijken dat aan artikel 11.1 kan worden voldaan.

 

7.6.3.    Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning is vereist voor normaal onderhoud en beheer.

7.7.         Wijzigingsregels

 

7.7.1.    Boerderijsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen “Wonen”, voor zo ver gelegen buiten de landbouwontwikkelingsgebieden onder de volgende voorwaarden wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ met de maatvoering voor twee wooneenheden (2) om de boerderij te splitsen tot twee woningen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         de splitsing moet redelijkerwijs noodzakelijk zijn om het monument of beeldbepalend pand in        stand te houden. Dit betreft in ieder geval de boerderijen die gebouwd zijn voor 1950;

2.         splitsing komt pas aan de orde als de volgende opties gezien de feitelijke situatie redelijkerwijs     niet haalbaar zijn gebleken:

            - woning met nevenfunctie (aan huis gebonden beroep, garage e.d.);

            - realiseren van één grote woning;

3.         de inhoud van het te splitsen pand mag niet worden vergroot;

4.         ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven mogen niet worden belemmerd;

5.         het uitgangspunt is de samenhang tussen monumentale en/of beeldbepalend bebouwing en          het slopen van de overtollige bebouwing die geen monumentaal en/of beeldbepalend karakter           heeft;

6.         per woning is maximaal 100m2 aan bijbouwen toegestaan.

 

7.7.2.    Vorm- of grootteverandering bestemmingsvlak Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ en vice versa wijzigen ten behoeve van de vorm- en/of grootteverandering van de bestemming ‘Wonen’ mits:

1.         dit nodig is om een ontwikkeling die plaatsvindt binnen de bouwregels van deze bestemming         m.b.t. maatvoering en afstanden, te kunnen realiseren;

2.         agrarische bedrijven in de omgeving worden niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt;

3.         een inrichtingsplan uitwijst dat de bestemmingsverandering past binnen de uitgangspunten           van het beeldkwaliteitplan en daarmee ruimtelijk aanvaardbaar is.

 

 

 

 

 

 


Artikel 8.    Waarde-Archeologie- 4

 

Toelichting

De dubbelbestemming Waarde- Archeologie is toegekend aan die locaties waar rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden die nader aandacht vragen. Door middel van een vooronderzoek moet dit in beeld worden gebracht. Wat het onderzoek precies moet omvatten, hangt af van de verwachtingswaarde op de concrete locatie en de omvang van de (bouw)werkzaamheden. De ondergrens van het projectgebied betreft bij bestemmingsplanwijzigingen het totale gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het Verdrag van Malta van het principe bescherming in situ uitgaat is het zaak voor die delen die - vooralsnog - niet verstoord worden een beschermingsregime op te leggen. Bij een omgevingsvergunning anders dan op grond van artikel 2.12 eerste lid ten derde van de Wabo wordt voor de ondergrens uitgegaan van het oppervlak binnen het projectgebied dat daadwerkelijk verstoord gaat worden. Als voor een projectgebied twee of meer categorieën gelden, dan geldt de hoogste verwachting/waarde voor het gehele terrein.

 

8.1          Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- Archeologie- 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

8.2          Bouwregels

 

8.2.1.    Algemeen

Op of in de in 8.1 bedoelde gronden mogen:

1.             bouwwerken gebouwd worden tot een oppervlakte van maximaal 500 m2 mits niet dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

 

8.2.2.    Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als

bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde –

Archeologie 4'.

8.3.         Afwijken van de bouwregels

 

8.3.1.    Specifieke afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gesteld in artikel 8.2.1. voor het oprichten van bouwwerken van meer dan 500 m2 en/of dieper dan 0,40 m onder maaiveld, onder de voorwaarden dat:

1.         de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

2.         indien uit het onder a. genoemde rapport mocht blijken dat de archeologische waarden van de gronden door het bouwplan zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de te verlenen omgevingsvergunning:

            a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen;

c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

8.3.2.    Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

 

8.4.         Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 7.10 Wro van toepassing.

8.5.         Afwijken van de gebruiksregels

 

Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

8.6.         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

8.6.1     Verboden werken en/of werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.         uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen over een grotere oppervlakte dan 500 m2;

2.         graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

3.         aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.

 

8.6.2.    Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 8.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

1.         betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

2.         reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

3.         mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

 

8.6.3     Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 8.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

1.         geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in 8.1 genoemde doeleinden;

2.         alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager en rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

3.         een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

8.7.         Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden binnen de voor 'Waarde – Archeologie 4' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte daarvan groter is dan 500 m2 en een diepte van meer dan 0,40 m hebben.

8.8.         Wijzigingsregels

Begrenzing aanpassen

Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie- 4' toevoegen dan wel verwijderen indien:

1.         uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk een archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben;

2.         uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk geen archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden geen hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben.

 

 

 

Artikel 9.    Waarde-Archeologie- 5

 

Toelichting

De dubbelbestemming Waarde- Archeologie is toegekend aan die locaties waar rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden die nader aandacht vragen. Door middel van een vooronderzoek moet dit in beeld worden gebracht. Wat het onderzoek precies moet omvatten, hangt af van de verwachtingswaarde op de concrete locatie en de omvang van de (bouw)werkzaamheden. De ondergrens van het projectgebied betreft bij bestemmingsplanwijzigingen het totale gebied waar een (nieuwe) bestemming wordt opgelegd. Omdat het Verdrag van Malta van het principe bescherming in situ uitgaat is het zaak voor die delen die - vooralsnog - niet verstoord worden een beschermingsregime op te leggen. Bij een omgevingsvergunning anders dan op grond van artikel 2.12 eerste lid ten derde van de Wabo wordt voor de ondergrens uitgegaan van het oppervlak binnen het projectgebied dat daadwerkelijk verstoord gaat worden. Als voor een projectgebied twee of meer categorieën gelden, dan geldt de hoogste verwachting/waarde voor het gehele terrein.

 

9.1          Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde- Archeologie- 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

 

9.2          Bouwregels

 

9.2.1.    Algemeen

Op of in de in 9.1 bedoelde gronden mogen:

1.             bouwwerken gebouwd worden tot een oppervlakte van maximaal 2500 m2 mits niet dieper dan 0,40 m onder maaiveld.

 

9.2.2.    Voorrangsregeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de archeologische waarden als

bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming 'Waarde –

Archeologie 5'.

 

 

9.3.         Afwijken van de bouwregels

 

9.3.1.    Specifieke afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het gesteld in artikel 9.2.1. voor het oprichten van bouwwerken van meer dan 2500 m2 en/of dieper dan 0,40 m onder maaiveld, onder de voorwaarden dat:

1.         de aanvrager een rapport overlegt waarin de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;

2.         indien uit het onder a. genoemde rapport mocht blijken dat de archeologische waarden van de gronden door het bouwplan zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de te verlenen omgevingsvergunning:

            a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

b. de verplichting tot het doen van opgravingen;

c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

9.3.2.    Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

 

9.4.         Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 7.10 Wro van toepassing.

 

9.5.         Afwijken van de gebruiksregels

 

Algemene afwijkingsregels

In hoofdstuk 3 van dit bestemmingsplan staan de eventueel van toepassing zijnde algemene afwijkingsregels.

 

9.6.         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

9.6.1     Verboden werken en/of werkzaamheden

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.         uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen over een grotere oppervlakte dan 2500 m2;

2.         graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

3.         aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.

 

9.6.2.    Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in 9.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

1.         betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

2.         reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

3.         mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.

 

9.6.3     Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.6.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:

1.         geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in 9.1 genoemde doeleinden;

2.         alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager en rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;

3.         een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

9.7.         Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden binnen de voor 'Waarde – Archeologie 5' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) reeds aanwezige bouwwerken te slopen indien de oppervlakte daarvan groter is dan 2500 m2 en een diepte van meer dan 0,40 m hebben.

 

9.8.         Wijzigingsregels

Begrenzing aanpassen

Burgemeester en wethouders kunnen de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie- 5' toevoegen dan wel verwijderen indien:

1.         uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk een archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben;

2.         uit archeologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde gronden feitelijk geen archeologische waarde hebben of waarvan is vast komen te staan dat deze gronden geen hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde hebben.


Hoofdstuk 3        Algemene regels

 

Artikel 10. Anti- dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 11.             Algemene bestemmingsregels

Toelichting

Een van de uitgangspunten van het bestemmingsplan is het verhogen van de kwaliteit van het buitengebied in ruime zin. Dit betekent dat er in alle bestemmingen ruimte is voor ontwikkelingen, die de kwaliteit verhogen.

 

Alle gronden binnen het plangebied zijn mede bestemd voor:

1.         Landschapsopbouw onder andere in de vorm van een groene erfinrichting met een minimale          omvang van 20% van het bestemmingsvlak;

2.         Behoud, herstel en/of versterking van de waterhuishoudkundige waarden;

 

Artikel 12.             Algemene bouwregels

12.1.       Algemeen

Bouwplannen worden integraal getoetst wat betreft situering, verschijningsvorm, erfbeplanting, inpassing en waterhuishouding. Voor bouwplannen gelden de criteria van het       beeldkwaliteitplan.

           

12.2.       Bouwverboden

Naast het bepaalde bij de afzonderlijke bestemmingen is het verboden te bouwen:

1.         Enig bouwwerk met een afstand van minder dan 10 meter vanaf de weg of waarbij de voorgevelrooilijn wordt overschreden.

2.         Tenzij anders in de regels is bepaald, is ondergronds bouwen, waaronder wordt verstaan het         bouwen tot meer dan 1 meter beneden peil, niet toegestaan.

 

Artikel 13.             Algemene gebruiksregels

 

Toelichting

In een bestemmingsplan wordt niet alleen geregeld wat er op een bepaalde plaats wel of niet gebouwd mag worden of welke (grond)werkzaamheden zijn toegestaan, ook het gebruik van gronden en gebouwen wordt in het bestemmingsplan geregeld. Hierdoor kunnen ongewenste ontwikkelingen worden voorkomen, want het gemeentebestuur kan optreden als een perceel grond of een gebouw gebruikt wordt in strijd met de bestemming, die in het bestemmingsplan is opgenomen.

 

Enkele voorbeelden kunnen die verduidelijken. Een bedrijfswoning bij agrarisch of niet-agrarisch bedrijf mag niet bewoond worden door een burger, die niets met het bedrijf te maken heeft. Zo is het bijvoorbeeld ook niet toegestaan om in een burgerwoning een winkel te beginnen. Een agrarisch bedrijfsgebouw mag niet zo maar gebruikt worden voor een niet-agrarisch bedrijf, ook niet gedeeltelijk. Een perceel grond met een bestemming ‘Agrarisch bedrijf’ mag niet gebruikt worden voor de opslag van allerlei materialen, die niets van doen hebben met de agrarische bedrijfsvoering.

 

En zo zijn er nog diverse voorbeelden te noemen. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de burger zelf dat hij handelt conform het bestemmingsplan. Dat wil in dit verband zeggen dat hij zijn eigendommen niet gebruikt in strijd met de bestemming. Artikel 12 bepaalt dat dit bij alle bestemmingen verboden is.

 

Er kunnen situaties ontstaan dat het gebruik dat volgens het bestemmingsplan is toegestaan, in de praktijk achterhaald is en misschien zelfs niet meer mogelijk is. De afwijkingsregeling biedt dan uitkomst doordat burgemeester en wethouders dan ontheffing kunnen verlenen. Zo’n situatie zal zich niet vaak voordoen, omdat het gebruik, dat volgens de bestemming is toegestaan, objectief gezien meestal nog wel mogelijk is.

 

13.1.     Krachtens het bepaalde in artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met dit bestemmingsplan.

 

13.2.     Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kleinschalige, kortstondige, incidentele evenementen waarvoor op grond van andere regelgeving een vergunning of ontheffing vereist is en deze is verleend.

 

13.3.     Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt wel verstaan het niet binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan, een door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan, zoals overeengekomen bij anterieure overeenkomst met de gebruiker,  te realiseren en vervolgens in stand te houden.

 

Artikel 14.             Algemene aanduidingsregels

 

Toelichting

In dit artikel zijn de nadere regels verwerkt voor de gebiedsaanduidingen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van dit bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebeden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.

 

14.1.       Luchtvaartverkeerzones

1.         Het is niet toegestaan om binnen het gehele plangebied enig bouwwerk te bouwen,          werken of werkzaamheden uit te voeren met een grotere hoogte dan 65m¹ boven NAP;

2.         Het is niet toegestaan om op gronden binnen de Inner Horizontal en Conical Surface enig             bouwwerk te bouwen, werken of werkzaamheden uit te voeren  met een grotere hoogte dan 45m¹ boven NAP;

3.         Het is niet toegestaan om op gronden binnen de invliegfunnel enig bouwwerk te bouwen,   werken of werkzaamheden uit te voeren met een grotere hoogte dan 40m¹ boven NAP.

4.         Het is niet toegestaan een nieuw geluidsgevoelig object toe te voegen op gronden gelegen            binnen de 35 KE-lijn, behoudens de uitzonderingen opgenomen in het Besluit Geluidsbelasting Grote Luchtvaartterreinen 1996.

 

14.2        Reconstructiewetzone

 

14.2.1.  Extensiveringsgebied

De Reconstructiewet concentratiegebieden geeft de volgende omschrijving van een extensiveringsgebied: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat wonen of natuur, waar uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van in ieder geval intensieve veehouderij onmogelijk is of onmogelijk gemaakt zal worden.

Het bestemmingsplan en de verbeelding maken onderscheid tussen “extensivering wonen” en “extensivering natuur”.

 

14.2.1.1.           Landbouw in extensiveringsgebied

Intensieve veehouderij

Het beleid in gebieden met de aanduiding “reconstructiewetzone- extensiveringsgebied” is gericht op het in gang zetten van een afwaartse beweging met betrekking tot de intensieve veehouderij. Bestaande intensieve veehouderijen of agrarische bedrijven met een intensieve tak mogen de bebouwing niet meer uitbreiden. Nieuwvestiging van en omschakeling naar een intensieve veehouderij is uitgesloten. Uitbreiding van intensieve veehouderijen is uitgesloten.

 

Andere agrarische bedrijfsvormen

Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is uitgesloten. De grondgebonden veehouderij kan zich in principe normaal blijven ontwikkelen. Omschakeling op een agrarisch bedrijf naar niet grondgebonden (anders dan intensieve veehouderij) of grondgebonden landbouw is mogelijk. Omschakeling naar glastuinbouw is uitgesloten. Uitbreiding van grondgebonden agrarische bedrijven tot maximaal 1,5 ha is mogelijk na een uitgebreide omgevingstoets.

 

14.2.1.2.           Niet-agrarische en recreatieve activiteiten in extensiveringsgebied

Voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten wordt een uitbreiding toegestaan van maximaal 15% van de bestaande, vergunde bedrijfsbebouwing.

Omschakeling naar een andere niet-agrarische bedrijfsactiviteit is toegestaan binnen de bestaande milieucategorie. Extensieve vormen van recreatie zijn toegestaan.

Het als zodanig bestemd recreatiebedrijf kan zijn activiteiten blijven voortzetten. Op vrijkomende agrarische locaties is het in principe mogelijk een nieuw recreatiebedrijf te vestigen.

 

14.2.1.3.           Wonen in extensiveringsgebied

Toevoeging van burgerwoningen is toegestaan door splitsing van beeldbepalende panden in combinatie met sloop van alle overtollige gebouwen of met toepassing van de Ruimte voor Ruimte regeling. Tijdelijke woonvoorzieningen ten behoeve van mantelzorg zijn onder voorwaarden toegestaan evenals aan huis gebonden beroepen.

 

Artikel 14.2.2.  Verwevingsgebied

Toelichting

De Reconstructiewet concentratiegebieden geeft de volgende omschrijving van een verwevingsgebied: een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.

Het verwevingsgebied is als zodanig op de verbeelding aangeduid.

 

14.2.2.1            Landbouw in verwevingsgebied

Verwevingsgebieden zijn gericht op verweving van landbouw, wonen, natuur en recreatie.

 

Intensieve veehouderij

Hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij is mogelijk op een duurzame locatie, mits de ruimtelijke kwaliteit of aanwezige functies zich daar niet tegen verzetten. Intensieve veehouderij kan zich uitbreiden tot 1,5 ha op een duurzame locatie. Omschakeling naar intensieve veehouderij is alleen mogelijk als vaststaat dat er sprake is van een duurzame locatie intensieve veehouderij.

 

Andere agrarische bedrijfsvormen

Nieuwvestiging van agrarische bedrijven is niet toegestaan. De grondgebonden veehouderij kan zich in de verwevingsgebieden in principe normaal blijven ontwikkelen. Uitbreiding tot 1,5 ha is mogelijk voor alle vormen van agrarische activiteit. Op bestemmingsvlakken waar nu een burgerwoning, niet agrarisch bedrijf of agrarisch verwant bedrijf is gevestigd, is omschakeling mogelijk naar een agrarisch bedrijf mogelijk.

 

14.2.2.2.           Niet-agrarische en recreatieve activiteiten in verwevingsgebied

Voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten wordt een uitbreiding toegestaan van maximaal 15% van de bestaande bebouwing. Voor agrarisch verwante bedrijvigheid geldt een uitbreiding van maximaal 25%.  Omschakeling naar een andere niet-agrarische bedrijfsactiviteit is toegestaan, mits dit gebeurt binnen dezelfde milieucategorie. Recreatieve bedrijfsactiviteiten zijn onder voorwaarden mogelijk.

Bestaande recreatiebedrijven kunnen hun activiteiten blijven voortzetten. Op vrijkomende agrarische locaties is het in principe mogelijk een nieuw recreatiebedrijf te vestigen, tenzij het gaat om een duurzame locatie voor intensieve veehouderij.

 

14.2.2.3.           Wonen in verwevingsgebied

Toevoeging van burgerwoningen is mogelijk alleen door splitsing van beeldbepalende panden en via de ruimte voor ruimte regeling in bebouwingsclusters. Tijdelijke woonvoorzieningen ten behoeve van mantelzorg zijn toegestaan evenals aan huis gebonden beroepen.

 


Artikel 15.             Algemene afwijkingsregels

 

Toelichting

Deze algemene regeling maakt het mogelijk dat burgemeester en wethouders op verzoek op ondergeschikte punten bij een omgevingsvergunning afwijken van dit plan ten aanzien van maatvoering- of situeringeisen maar of om kleine bouwwerken te laten bouwen.

De afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 2.12 lid 1 onder a sub 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het is de lichtste vorm van flexibiliteit: dit instrument geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in een concreet geval af te wijken van de regels van een bepaalde bestemming. De bestemming zelf blijft gewoon intact.

Verder maakt deze bepaling het mogelijk dat burgemeester en wethouders bij het verlenen van omgevingsvergunningen nadere eisen stellen om de gewenste groene erfinrichting veilig te stellen.

 

15.1.       Afwijkingen van de bouwregels

15.1.1.  Geringe afwijkingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels van dit plan ten aanzien van het in geringe mate overschrijden van bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil of de werkelijke toestand van het terrein daartoe aanleiding geeft.

 

15.1.2.  Afwijkingen maatvoeringen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels van dit plan ten aanzien van:

1.         het afwijken van de op de verbeelding of in de planregels gegeven maten, afmetingen en percentages,voor zover daarvoor geen bijzondere afwijkingsbevoegdheid in deze planregels is opgenomen, mits deze met niet meer dan 10% worden veranderd. Deze afwijkingsbevoegdheid kan worden toegepast als een concreet bouwplan hiertoe aanleiding geeft en mits is aangetoond dat realisering van dit bouwplan uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is. Deze afwijkingsbevoegdheid is niet van toepassing op bebouwingspercentages, oppervlaktematen boven 100m² en inhoudsmaten boven 250 m³;

2.         Het afwijken van de voorgeschreven afstandsmaat ten opzichte van zijdelingse en achterste perceelgrens ten behoeve van het bouwen tot op de perceelgrens, mits is aangetoond dat zich op het betreffende perceel geen andere reële mogelijkheden voordoen en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

 

15.1.3.  Afwijken bouwregels algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de planregels van dit plan ten aanzien van het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van doeleinden van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, verkeersvoorzieningen, lantaarnpalen, wachthuisjes,      telefooncellen, kapellen, recreatieve voorzieningen zoals banken, picknicktafels, informatieborden, vistrappen, fiets- en voetgangersbruggetjes en naar de aard daarmee gelijk         te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen. Deze bouwwerken mogen geen grotere hoogte hebben dan 3,50m. en geen groter oppervlak dan          10m² hebben. Verder moet zijn aangetoond dat realisering van het bouwplan op de             betreffende locatie uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.

 

15.1.4.  Afwijken algemeen bouwverbod

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bouwverbod zoals opgenomen in artikel 11.2. mits het verkeersbelang niet onevenredig wordt aangetast en vooraf advies wordt ingewonnen van de beheersinstantie van desbetreffende weg.

 

15.1.5.  Ondergronds bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het verbod voor het ondergronds bouwen mits:

1.         de bouwlocatie niet gelegen is binnen de bestemming Natuur of in bestemmingvlakken met de      dubbelbestemming “Waarde – archeologie” of “Waarde- Aardkundig waardevol gebied”;

2.         het bouwen niet ten dienste staat van een intensieve veehouderij gelegen in een gebied met

            de aanduiding “extensiveringsgebied”.

 

15.1.6.  Aanleg zwembad

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen van één niet -overdekt zwembad op het erf van een bestaande (bedrijfs)woning mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         de oppervlakte van het zwembad mag maximaal 100m² bedragen;

2.         het zwembad mag niet bedrijfsmatig geëxploiteerd worden;

3.         uit het bouwplan blijkt dat de waterafvoer van het zwembad als gevolg van een regenbui of het       schoonmaken zodanig geregeld is dat dit geen nadelige invloed heeft op de omliggende gronden en/of de (druk)riolering.

 

15.2.       Afwijken van de gebruiksregels

 

15.2.1.  Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van dit plan om toe te staan dat een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning c.q. een (deel van een) (bedrijfs)gebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte om te voorzien in een tijdelijke behoefte, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         behoudens als er sprake is van een familierelatie in de eerste lijn (ouder-kind-relatie) moet            aangetoond worden dat er sprake is van noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg;

2.         er blijft sprake van de huisvesting van één huishouden;

3.         er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen, waaronder die van       omwonenden en ( agrarische) bedrijven;

4.         de afhankelijke woonruimte past binnen de regeling inzake bijbouwen die dit bestemmingsplan      voor de verschillende bestemmingen bevat;

5.         de totale vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte mag maximaal 80m2 zijn;

6.         de afstand tussen de afhankelijke woonruimte en de woning mag maximaal 20 meter        bedragen;

7.         aan de omgevingsvergunning wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijke woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner van het          pand schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders en dat binnen drie maanden na deze melding de betreffende woonruimte ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning.

 

15.2.2.  Aan huis verbonden bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van dit plan voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf door (één van) de bewoners van de desbetreffende woning. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:

1.         het aan- huis- verbonden bedrijf past binnen de regeling inzake bijbehorende bouwwerken die dit bestemmingsplan voor de verschillende bestemmingen bevat;

2.         de gebruikte vloeroppervlakte mag maximaal 80m² zijn;

3.         de woonfunctie moet het belangrijkste blijven;

4.         alleen ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse      uitgeoefende beroep of bedrijf is toegestaan;

5.         er mag geen sprake zijn van een publiekgericht karakter;

6.         er mag geen sprake zijn van detailhandel;

7.         het gebruik mag niet leiden tot een onevenredig grote verkeersaantrekkende werking en op           eigen terrein moet worden voorzien in de parkeerbehoefte;

8.         er mag geen sprake zijn van buitenopslag.

 

15.2.3.  Recreatief nachtverblijf als nevenactiviteit

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunnnig afwijken van de gebruiksregels voor het bieden van recreatief nachtverblijf als nevenactiviteit mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

1.         de locatie is niet gelegen op gronden met de aanduiding Landbouwontwikkelingsgebied of op        gronden met de bestemming Natuur;

2.         de hiervoor noodzakelijke faciliteiten mogen alleen worden gerealiseerd op een     bestemmingsvlak en wel binnen de bestaande bouwmassa van het hoofdgebouw;

3.         het betreft ten hoogste drie verblijfseenheden;

3.         het hoofdgebouw mag niet worden uitgebreid voor het realiseren van die verblijfseenheden;

4.         er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen, waaronder die van       omwonenden en ( agrarische) bedrijven;

5.         parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden;

6.         bij gebruik van monumentale boerderijen dient het karakter te worden gerespecteerd.

 

15.2.4.  Minicamping

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels voor het realiseren van een minicamping en/of voor het plaatsen van trekkershutten, mits voldaan wordt aan de volgende randvoorwaarden:

1.         de locatie is niet gelegen op gronden met de aanduiding Landbouwontwikkelingsgebied;

2.         de minicamping is ondergeschikt aan de hoofdbestemming met maximaal 25 staanplaatsen;

3.         de minicamping mag gebruikt worden gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

4.         het kamperen en plaatsen van trekkershutten moet op of aansluitend aan het bestaande   bestemmingsvlak gerealiseerd worden, zodat er sprake is van een ruimtelijke eenheid;

5.         er mogen maximaal 3 trekkershutten, met een maximale omvang van 15m² elk, geplaatst             worden;

6.         het erf heeft een omvang van minimaal 1 hectare;

7.         er vindt geen onevenredige aantasting plaats van andere belangen, waaronder die van       omwonenden en ( agrarische) bedrijven;

8.         parkeren moet op eigen terrein plaatsvinden;

9.         een inrichtingsplan wijst uit dat de realisatie van de minicamping past binnen de   uitgangspunten van het beeldkwaliteitplan en daarmee ruimtelijk aanvaardbaar is.

 

Artikel 16.             Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ter uitvoering van het bepaalde in artikel 11.1. nadere eisen te stellen met betrekking tot de situering van bouwwerken en de landschappelijke inpassing er van in de vorm van een groene erfinrichting.

 

Artikel 17.             Algemene procedureregels

 

Toelichting

Het bestemmingsplan bevat diverse zogeheten flexibiliteitbepalingen, die burgemeester en wethouders kunnen toepassen om medewerking te verlenen aan ontwikkelingen, die het plan niet rechtstreeks toelaat maar waarvoor een nadere afweging noodzakelijk is. Deze nadere afweging kan dan leiden tot een omgevingsvergunning voor het afwijken van dit plan of wijziging van het plan ten behoeve van de desbetreffende ontwikkeling.

Ook kunnen burgemeester en wethouders in aangegeven gevallen nadere eisen stellen.

Voordat hierover een besluit wordt genomen, worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven zodat deze betrokken kan worden bij de totale belangenafweging. De procedure voorziet in een ter inzage legging van de relevante stukken .

 

17.1      Wijzigingsbevoegdheid

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb van toepassing.

 

17.2      Afwijkingsbevoegdheid

Bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, zoals deze onderdeel uitmaakt van dit plan, is de in hoofdstuk 4 van de Awb geregelde procedure van toepassing. Tevens zijn de artikelen 3.8 en 3.9 van de Wabo van toepassing.

 


 

Hoofdstuk 5.     Overgangs- en slotregels

 

Artikel 18. Overgangsrecht

 

Toelichting

Er kunnen situaties zijn dat bestaande bebouwing of gebruik niet in overeenstemming is met de bestemming, die is toegekend.

 

In het Besluit ruimtelijke ordening is een standaardregeling voor het overgangsrecht opgenomen die in alle bestemmingsplannen moet worden overgenomen. Zowel voor het bouwen als voor het gebruik is de peildatum de datum van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. De werking van het overgangsrecht wordt hierna toegelicht.

 

Voor bestaande gebouwen en andere bouwwerken, betekent dit dat zij gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd. Bouwrechten, die ontleend kunnen worden aan reeds verleende of voor de datum van ter visie legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aangevraagde bouwvergunningen, mogen worden geëffectueerd, ook als het bouwwerk niet in overeenstemming is met dit bestemmingsplan.

Als er sprake is geweest van een calamiteit, zoals brand of stormschade, is daarentegen totale nieuwbouw toegestaan.

Gebruik dat op dat moment bestaat en strijdig is met het bestemmingsplan mag in bepaalde gevallen worden voortgezet. Namelijk wanneer het op grond van het vorige bestemmingsplan al was toegestaan. Maar voor iemand die na het van kracht worden van het bestemmingsplan is overgeschakeld naar gebruik in strijd met de bestemming, geldt het overgangsrecht niet.

 

Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b. na het teniet gaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

Overgangsrecht gebruik

1.         Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het       bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2.         Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te          veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze      verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3.         Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan         oor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken. Is het verboden dit gebruik daarna te      vervatten of te laten hervatten.

4.         Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen          geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 19.             Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als regels van het bestemmingsplan “Gemert- Bakel Buitengebied, herziening april 2013”.