Gemeente:
Gemert-Bakel
Plannaam:
Milheeze-Noord
Status:
Ontwerp

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

Bestemmingen

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. openbare nutsvoorzieningen;

  2. infrastructurele voorzieningen;

  3. waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2 Bouwregels

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;

  3. voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder lichtmasten mag de bouwhoogte niet meer dan 6 meter bedragen.

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

 
 

Artikel 4 Bedrijf

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:

        1. bedrijven die zijn genoemd in de als bijlage toegevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

        2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;

        3. bedrijfswoningen.

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2 Bouwregels

4.2.1 Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder a., sub 1. en 2. genoemde gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 4 meter bedragen;

  3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 11 meter bedragen;

  4. de afstand van een gebouw tot de erfgrens bedraagt ten minste 5 meter.

 

4.2.2 Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. een bedrijfswoning mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. per bedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd;

  3. de bedrijfswoning moet deel uit maken van de bedrijfsgebouwen;

  4. de oppervlakte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen.

 

4.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijbouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag per bedrijfswoning niet meer dan 60 m² bedragen;

  2. de goothoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  3. de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of bijgebouw mag niet meer dan 5 meter bedragen;

 

4.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 1,5 meter bedragen;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen.

 

 
 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid;

  4. de milieusituatie; en

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten onder de categorieën 1 en 2;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 4.1 onder a., sub 2.;

  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

 

4.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.1 onder a., sub 1. van dit artikel en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2, mits het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft;

 
 

Artikel 5 Bos

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. ontwikkeling en behoud van bos en bebossing;

  2. groenvoorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. paden;

  2. waterlopen en waterpartijen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.2 Bouwregels

5.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

5.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 meter mag bedragen.

 

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 7.10 Wro van toepassing.

 
 

Artikel 6 Groen

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplanting;

  3. langzaamverkeerroutes;

  4. speelvoorzieningen;

  5. waterlopen en waterpartijen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. verhardingen;

  2. parkeervoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

6.2 Bouwregels

6.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

6.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 meter mag bedragen.

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de sociale veiligheid; en

  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 7.10 Wro van toepassing.

 

 

 

 
 

Artikel 7 Natuur

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de ontwikkeling en het behoud van de ecologische, landschappelijke en natuurwaarden;

  2. waterhuishoudkundige doeleinden;

  3. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen als onderdeel van een ecologische verbindingszone;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. recreatief medegebruik en educatief medegebruik;

  2. infrastructurele voorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

7.2 Bouwregels

7.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

7.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 meter mag bedragen.

 

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

  1. de ontwikkeling en het behoud van de ecologische, landschappelijke en natuurwaarden van de gronden;

  2. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

7.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 7.10 Wro van toepassing.

 

7.5 Aanlegvergunning

7.5.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

          1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

          2. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;

          3. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik en het educatief medegebruik;

          4. het aanbrengen van drainage;

          5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen.

 

7.5.2 Het in lid 7.5.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  1. welke voortvloeien uit het ontwikkelen van de ecologische verbindingszone zoals de aanleg van watergangen en oevers;

  2. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan aanlegvergunning is verleend;

  3. die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  4. die betreffen het normale beheer en/of onderhoud.

 

7.5.3 Bij toepassing van de aanlegvoorschriften geldt de procedure zoals opgenomen in artikel 15.2.

 
 

Artikel 8 Verkeer - Wegverkeer

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Wegverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met de verkeersfunctie;

  2. groenvoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

8.2 Bouwregels

8.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

8.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 meter mag bedragen.

 

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeersveiligheid;

  2. de sociale veiligheid; en

  3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

 

8.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 7.10 Wro van toepassing.

 
 

Artikel 9 Verkeer - Verblijfsgebied

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkeersvoorzieningen in de vorm van wegen voor verblijf alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden zoals woonstraten, woonerven, paden en langzaamverkeerroutes;

  2. parkeervoorzieningen waaronder begrepen garageboxen;

  3. groenvoorzieningen;

  4. speelvoorzieningen;

  5. nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

9.2 Bouwregels

9.2.1 Op of in deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

 

9.2.2 Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

          1. garageboxen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

          2. de goothoogte van garageboxen mag niet meer dan 3 meter bedragen, de bouwhoogte niet meer dan 7 meter;

          1. de goothoogte van een nutsgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen en de oppervlakte mag per nutsgebouw niet meer dan 15 m² bedragen;

          2. de goothoogte van gebouwen, geen garagebox of nutsgebouw zijnde, mag niet meer dan 3 meter bedragen en de oppervlakte mag per gebouw niet meer dan 6 m² bedragen;

 

9.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 meter mag bedragen.

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeersveiligheid;

  2. de sociale veiligheid; en

  3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

 

9.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 7.10 Wro van toepassing.

 
 

Artikel 10 Water

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterhuishoudkundige doeleinden, met name aan- en afvoer van water;

  2. natuurontwikkeling;

  3. voor zover op de verbeelding aangeduid met 'ecologische verbindingszone' voor de instandhouding en ontwikkeling van een ecologische verbindingszone.

 

10.2 Bouwregels

Op of in de in 10.1. bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van de in de doeleindenomschrijving omschreven bestemming met een hoogte van maximaal 2,50 meter, een en ander met uitzondering van hekwerken.

 

10.3 Specifieke gebruiksregels

Voor de in 10.1 bedoelde gronden met de aanduiding “ecologische verbindingszone” worden de volgende werken en/of werkzaamheden in ieder geval als met de bestemming strijdig gebruik aangemerkt en zijn dus verboden:

1. aanbrengen van oppervlakteverharding;

2. het aanleggen van mest- of waterbassins van folie.

 

10.4 Aanlegvergunning

Onverminderd het bepaalde in 10.3 is het verboden op of in gronden met de aanduiding 'ecologische verbindingszone' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders ( aanlegvergunning) de volgende werken, niet zijnde bouwwerkzaamheden uit te voeren:

1. afgraven, vergraven en egaliseren van de bodem.

2. ophogen van de bodem.

3. het aanleggen of verwijderen van kaden en/of het aanbrengen van veranderingen in bestaande kaden.

4. het diepploegen en diepwoelen.

5. graven, verbreden, verbeteren of dempen van sloten, greppels of kleine geïsoleerde wateren.

6. aanleggen van drainage.

7. aanbrengen van ondergrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen.

8. aanbrengen van bovengrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

9. vellen of rooien en het aanplanten van houtgewas.

10. aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen.

 

Deze werken en/of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien zij verband houden met de doeleinden, die aan de bestemming zijn toegekend en door het uitvoeren van deze werken of werkzaamheden noch direct noch indirect onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden zoals omschreven in de (dubbel)bestemming met eventuele aanduiding. Geen aanlegvergunning is vereist voor normaal onderhoud en beheer (werkzaamheden in de bodem tot een diepte van maximaal 40cm).

 

Artikel 11 Wonen

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonhuizen;

  2. ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’, aaneengebouwde woningen;

  3. ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aan-een’, twee-aan-een gebouwde woningen;

  4. ter plaatse van de aanduiding ‘vrijstaand’, vrijstaande woningen;

  5. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

 

met daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

11.2 Bouwregels

10.2.1 Algemeen:

De in deze bestemming aan de gronden toegekende doeleinden zullen met het plan worden nagestreefd op de wijze zoals hierna is beschreven:

  1. op de gronden mogen, exclusief de bestaande woningen, gezamenlijk maximaal 62 woonhuizen worden gebouwd;

  2. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  3. op de gronden zijn uitsluitend aaneengebouwde, twee-aan-een en vrijstaande woningen toegestaan;

  4. de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten in het hoofdgebouw en bijgebouwen is toegestaan, mits de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft. Dit betekent dat het medegebruik van de woning en daarbij behorende bijgebouwen voor aan-huis-verbonden beroepsmatige activiteiten beperkt is tot ten hoogste 35% van het grondoppervlak van de woning en de daarbij behorende bijbouwen tot maximaal 80 m²;

 

10.2.2 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. hoofdgebouwen dienen binnen de bouwaanduiding te worden gebouwd;

  2. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 3,5 meter bedragen;

  3. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 10 meter bedragen;

  4. de afstand van een blok van twee-aan-een gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient aan één zijde minimaal 3 meter te bedragen.

 

10.2.3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het gezamenlijk oppervlak van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 120 m² bedragen;

  2. voor bijgebouwen geldt dat:

1. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 80 m² bedragen;

2. de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;

3. de bouwhoogte mag niet meer dan 7 meter bedragen;

  1. vrijstaande bijgebouwen (buiten het bouwvlak voor hoofdgebouwen) dienen achter de achtergevel c.q. denkbeeldige lijn evenwijdig aan de achtergevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  2. in afwijking van het bepaalde onder c., geldt dat in de naar weg toegekeerde zijde (voorgevel) van het hoofdgebouw een vrijstaand bijgebouw mag worden gebouwd, met dien verstande dat:

1. de afstand tot de aan de wegzijde gelegen perceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;

2. de breedte niet meer mag bedragen dan 50% van de bestaande voorgevel van het hoofdgebouw;

3. de diepte maximaal 1,2 meter bedragen mag, gemeten vanaf de voorgevel van het hoofdgebouw waarbij het bepaalde onder 1. in acht moet worden genomen;

4. de bouw- en goothoogte respectievelijk maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen;

  1. vrijstaande bijgebouwen mogen in de zijdelingse perceelsgrenzen worden gebouwd;

  2. in afwijking van het bepaalde onder e. geldt dat bij vrijstaande woningen binnen een strook van 15 meter diep, te rekenen vanaf de voorgevel c.q. de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de voorgevel van het hoofdgebouw, vrijstaande bijgebouwen slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd en de afstand tot de overige zijdelingse perceelgrens(zen) ten minste 3 meter dient te bedragen.

  3. aan de achter- en zijgevel van het hoofdgebouw mogen aan het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

1. de bouwhoogte maximaal 3/4e van de maximaal door het plan toegestane bouwhoogte van het hoofdgebouw mag bedragen;

2. indien een kap wordt toegepast, dient de dakhelling van het bijgebouw, bij gelijke nokrichting van het hoofdgebouw, gelijk te zijn aan de dakhelling van het hoofdgebouw;

3. de goothoogte mag maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw bedragen;

4. in afwijking van het bepaalde in sub 3. mag de goothoogte van het bijgebouw met 25 cm worden verhoogd als dit noodzakelijk voor architectonische dan wel constructieve inpassing.

 

10.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

    1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd erf-/terreinafscheidingen, vlaggenmasten en antennemasten, mag maximaal 3 meter bedragen;

    2. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen mag vóór de naar de wegzijde toegekeerde, op de verbeelding aangegeven, bouwgrens maximaal 1 meter bedragen, uitgezonderd bij hoekpercelen, waar de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen vóór de zijgevel maximaal 1,5 meter mag bedragen, mits deze terreinafscheiding wordt gebouwd minimaal 3 meter achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw;

    3. de bouwhoogte van erf-/terreinafscheidingen mag achter de naar de weg toegekeerde bouwgrens maximaal 2 meter bedragen;

    4. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen en die voor antennemasten maximaal 12 meter;

    5. een overkapping geplaatst voor de voorgevel mag geen wanden bevatten.

 

 
 

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

    1. de verkeersveiligheid;

    2. de sociale veiligheid;

    3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld.

    4. de woonsituatie (wooncomfort, kwaliteit woongenot van de directe omgeving);

    5. de brandveiligheid;

    6. de parkeerruimte op eigen terrein;

    7. het straat- en bebouwingsbeeld;

    8. de gebruiksmogelijkheden (op eigen terrein en op aangrenzende gronden);

    9. milieusituatie.

 

11.4 Specifieke gebruiksregels

10.4.1 Tot een strijdig gebruik van bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  1. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, seksinrichting, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf, anders dan bedoeld in lid 10.2.1., onder d.;

  2. voor zover een detailhandelsbedrijf is toegestaan overeenkomstig het bepaalde in lid 10.2.1, onder d., de uitoefening van een detailhandelsbedrijf op de verdieping(en);

  3. voor de uitoefening van een groothandelsbedrijf;

  4. voor de uitoefening van aan-huis-gebonden bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende bijbouwen;

  5. voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft: voor permanente of tijdelijke bewoning;

  6. voor de verkoop van motorbrandstoffen.

 

10.4.2 Tot een strijdig gebruik van gronden, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro, wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  1. voor de uitoefening van een detailhandels-, horeca, ambachtelijk- en/of industrieel bedrijf, anders dan bedoeld in lid 10.2.1, onder d. en een groothandelsbedrijf;

  2. als opslag- of bergplaats van stoffen en/of materialen en gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  3. voor het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  4. voor de verkoop van motorbrandstoffen.

 

11.5 Ontheffing van de gebruiksregels

10.5.1 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 10.4.1 onder d., voor de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in de woning en de daarbij behorende gebouwen, met dien verstande dat:

  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;

  2. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren, en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de buurt; dit betekent onder meer dat:

1. in principe geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van die bedrijvigheid welke vergunningplichtig is op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, dan wel een andere AmvB o.g.v. de Wet milieubeheer, tenzij bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van het bedrijf blijkt, dat het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;

2. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en water, alsmede de verkeersaantrekking;

3. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;

4. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn en het geen publieksgerichte voorzieningen betreft;

  1. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, d.w.z. dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw en/of bijbouw uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;

  2. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten dat die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;

  3. het onttrekken van (een deel van) de bij de desbetreffende woning behorende garage aan de bestemming slechts is toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;

  4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop van ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

  5. ten hoogste 35% van het oppervlak van de woning en de daarbij behorende gebouwen ten behoeve van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in gebruik mag zijn, tot een maximum van 80 m².