Artikel 6         Wonen

 

6.1       Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.         wonen, in vrijstaande landhuizen met bijbehorende bijbouwen, al dan niet met uitoefening van een beroep aan huis;

b.         tuinen en erven;

c.         bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen.

 

6.2       Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels.

 

6.2.1     Hoofdgebouwen, inclusief aan- en uitbouwen

a.         een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;

b.         per bestemmingsvlak mogen maximaal drie landhuizen worden gebouwd, tenzij op de verbeelding anders aangegeven;

c.         de goothoogte bedraagt over minimaal 75% van de gootlengte maximaal 3,5 m en voor het overige maximaal 6 m;

d.         de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter;

e.         de inhoud bedraagt minimaal 1000 m3 en maximaal 1500 m3;

f.          het hoofdgebouw wordt voor minimaal 80% van het bebouwde oppervlak voorzien van schuine daken met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°;

g.         de afstand tot de grens met het buurperceel bedraagt minimaal 5 meter;

h.         de randvoorwaarden architectuur zoals genoemd in het beeldkwaliteitplan, onderdeel van de toelichting behorende bij dit bestemmingsplan, dienen in acht te worden genomen.

 

6.2.2     Bijgebouwen en overkappingen

a.         bijgebouwen en overkappingen mag uitsluitend binnen een bestemmingsvlak worden gebouwd;

b.         de afstand tot de grens met het buurperceel bedraagt minimaal 5 meter;

c.         de goothoogte bedraagt maximaal 4,5 meter;

d.         de bouwhoogte bedraagt maximaal 7 meter;

e.         de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en overkappingen bedraagt per landhuis maximaal 120 m2.

 

6.2.3     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

a.         de hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter;

b.         de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3,5 meter;

c.         het aanleggen van een onoverdekt zwembad is toegestaan, mits:

a.         de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 5 meter bedraagt;

b.         de oppervlakte van het zwembad maximaal 100 m² bedraagt;

c.         de hoogte van het zwembad maximaal 0,5 meter bedraagt, gemeten vanaf het maaiveld;

d.         uit het bouwplan blijkt dat de waterafvoer van het zwembad als gevolg van een regenbui of het schoonmaken zodanig geregeld is dat dit geen nadelige invloed heeft op de omliggende gronden en/of de drukriolering.

e.         het gebruik uitsluitend hobbymatig is.

 

6.2.4     Ondergronds bouwen

a.         ondergronds bouwen is alleen toegestaan als onderbouw van gebouwen;

b.         de verticale diepte bedraagt maximaal 4 meter.

 

6.3       Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van het realiseren van:

a.         een samenhangend bebouwings- en landschapsbeeld;

b.         een landhuis naar typologie van een langgevelboerderijgebouw.

 

6.4       Afwijken van de bouwregels

 

6.4.1     Dakhelling

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels zoals bepaald in artikel 6.2.1 onder f, en toestaan dat het gebouw wordt voorzien van een kap met een grotere of kleinere dakhelling, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.         een samenhangend bebouwings- en landschapsbeeld;

b.         de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.5       Specifieke gebruiksregels

 

6.5.1     Landschappelijke inpassing landhuizen

De gronden welke niet worden gebruikt ten behoeve van bebouwing dienen gebruikt te worden voor landschappelijke inpassing en gelden de volgende voorwaarden:

a.         de maximale uitbreiding van oppervlakte bebouwing zonder door de gemeente goedgekeurd erfbeplantingsplan is 20 m2;

b.         1 jaar na het afgeven van de omgevingsvergunning dient het de erfbeplanting aangelegd te zijn conform het goedgekeurde erfbeplantingsplan zoals genoemd onder a;

c.         het erfbeplantingsplan dient vervolgens in stand te worden gehouden.

 

6.5.2     Beroep aan huis

Het gebruik van gedeelten van een woning voor kantoor- of praktijkruimte ten behoeve van een beroep aan huis is toegestaan, mits:

a.         de woonsituatie als primaire functie gehandhaafd blijft;

b.         geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat in de omgeving;

c.         de beroepsvloeroppervlakte ten hoogste 35% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen bedraagt tot maximaal 80 m²;

d.         het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;

e.         het beroep door de bewoner wordt uitgeoefend;

f.          geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, uitgezonderd een ondergeschikte detailhandel die rechtstreeks verband houdt met het ter plaatse uitgeoefende beroep aan huis.

 

6.5.3     Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.         het gebruik van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte;

b.         het gebruik van gebouwen voor een bedrijf aan huis, niet zijnde een beroep aan huis.

 

 

6.6       Afwijken van de gebruiksregels

 

6.6.1     Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels van het bepaalde in 6.5.2 onder a. om te voorzien in een tijdelijke behoefte en toestaan dat een (gedeelte van een) vrijstaand bijgebouw gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

a.         er, behoudens in geval van een eerste lijns (ouder-kind) familierelatie, sprake is van noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg;

b.         er sprake blijft van de huisvesting van één huishouden;

c.         er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;

d.         de afhankelijke woonruimte past binnen de regeling inzake bijgebouwen binnen deze bestemming;

e.         de vloeroppervlakte van de afhankelijke woonruimte niet meer bedraagt dan 80 m²;

f.          de afstand tussen de afhankelijke woonruimte en de woning maximaal 20 meter bedraagt;

g.         rekening wordt gehouden met milieuhygiënische omgevingsaspecten (geur, geluid, veiligheid e.d.);

h.         aan de ontheffing in ieder geval het voorschrift verbonden wordt dat binnen twee maanden nadat het gebruik als afhankelijk woonruimte is beëindigd, dit door de hoofdbewoner van het pand schriftelijk wordt gemeld bij het college van burgemeester en wethouders en dat binnen drie maanden na deze melding de betreffende woonruimte ongeschikt wordt gemaakt voor bewoning.